ECLI:NL:CRVB:2006:AX8961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4250 WW e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en de hoogte van het vastgestelde dagloon met betrekking tot wettelijke rente

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan betrokkene, die voorheen werkzaam was bij een werkgever in Marokko. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van betrokkene tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat het WW-dagloon van betrokkene had vastgesteld op € 80,42, met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 1994. Betrokkene had eerder verzocht om herziening van het dagloon, waarbij hij diverse toeslagen en vergoedingen in aanmerking wilde laten nemen, zoals reiskostenvergoeding en extra vakantiedagen. Het Uwv had echter geoordeeld dat de eerdere vaststelling van het dagloon onrechtmatig was, maar dat de gevolgen daarvan voor risico van betrokkene kwamen, omdat hij zelf onvolledige gegevens had verstrekt en pas na lange tijd om herziening had verzocht.

De Raad overweegt dat het aan betrokkene is om aan te tonen dat de eerdere besluiten niet juist waren en dat hij in de bezwaarfase het nodige bewijs moet leveren. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra vakantiedagen en concludeert dat het vaste maandloon van betrokkene niet wijzigt door het aantal gewerkte dagen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, maar oordeelt dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 3 juli 2003. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--.

De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 mei 2006.

Uitspraak

04/4250 WW
04/4297 WW
04/4298 WW
04/4299 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], Marokko,
2. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
appellanten
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juli 2004, kenmerk 03/1098 en 03/1151 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant sub 1
en
appellant sub 2
Datum uitspraak: 11 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant sub 1 (verder te noemen: betrokkene) heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Ook appellant sub 2 (verder te noemen: het Uwv) heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2006. Namens betrokkene is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en namens het Uwv zijn verschenen mr. R.G. Willems-Cremers en F.P.L.Smeets, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Betrokkene werkte laatstelijk bij [werkgever] te [vestigingsplaats].
Bij besluit van 27 januari 1994 heeft het Uwv met ingang van 3 januari 1994 aan betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op f 171,05. In dit besluit heeft betrokkene berust.
Bij brief van 16 april 2003 is namens betrokkene verzocht bij de berekening van het dagloon alsnog rekening te houden met de aan betrokkene betaalde reiskostenvergoeding buitenland, pensionkostentoeslag, zes extra reisdagen, extra vakantiedagen en diverse toeslagen, waaronder de CAO-toeslag, waarbij tevens is verzocht om over de nabetaling wettelijke rente te vergoeden. Bij besluit van 23 mei 2003 heeft het Uwv het WW-dagloon van betrokkene met ingang van 1 februari 1994 alsnog vastgesteld op € 80,42. Daarbij is alsnog rekening gehouden met een reiskostenvergoeding buitenland van
f 1008,-- per jaar en een pensionkostentoeslag van f 46,16 per vier weken.
Bij besluit van 15 juli 2003 (verder te noemen: bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2003 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 juli 2003 heeft het Uwv aan betrokkene een bedrag ad € 17,70 aan wettelijke rente toegekend. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 25 juli 2003 (verder te noemen: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond verklaard en bestreden besluit 2 is vernietigd. Volgens de rechtbank is het Uwv ingaande 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd.
Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de zes extra reisdagen moeten doorklinken in het WW-dagloon, evenals diverse andere toeslagen die hij zou hebben ontvangen. Ook moet met een hoger bedrag aan reiskostenvergoeding buitenland rekening worden gehouden.
Het Uwv heeft in hoger beroep erkend dat het besluit van 27 januari 1994 onrechtmatig was. Volgens het Uwv dienen de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit echter veeleer voor risico van betrokkene te komen. Daartoe acht het Uwv doorslaggevend dat betrokkene zelf onvolledige gegevens heeft verstrekt, akkoord is gegaan met de dagloonvaststelling en eerst na zeer geruime tijd om herziening van zijn dagloon heeft verzocht. Op het verzoek van 16 april 2003 is beslist binnen de wettelijke beslistermijn op 23 mei 2003. De nabetaling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2003. Het Uwv meent enkel wettelijke rente over de periode 1 juni 2003 tot 2 juli 2003 verschuldigd te zijn.
De Raad overweegt als volgt.
De hoogte van het dagloon
Naar aanleiding van het verzoek van betrokkene van 16 april 2002 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 27 januari 1994.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005, LJN AU0008, is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan betrokkene is aan te geven waarom dat eerdere besluit niet juist zou zijn en van zijn stellingen - uiterlijk in de bezwaarfase - het nodige bewijs te leveren.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra vakantiedagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
De ontvangst van andere door betrokkene geclaimde toeslagen is niet aangetoond.
Met betrekking tot de reiskostenvergoeding verwijst de Raad ook naar zijn hierboven genoemde uitspraak van 14 juli 2005, waaraan wordt toegevoegd dat betrokkene niet heeft aangetoond dat hij in de voor hem geldende referteperiode die vergoeding daadwerkelijk heeft ontvangen.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
De wettelijke rente
Uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005, LJN AU8983, volgt dat het hiervoor weergegeven standpunt van het Uwv door de Raad wordt onderschreven. Dat het betoog van betrokkene met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente niet door de Raad wordt gevolgd, blijkt onder meer uit eerdergenoemde uitspraak van de Raad van
14 juli 2005.
Het hoger beroep van het Uwv slaagt echter niet, omdat is verzuimd rente over rente toe te kennen. Ter zitting heeft het Uwv medegedeeld dat de verschuldigde wettelijke rente per 1 mei 2006 € 19,91 bedraagt en het Uwv heeft de Raad verzocht ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht aldus zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal dit verzoek niet honoreren. Namens betrokkene is weliswaar erkend dat de berekening van de wettelijke rente, uitgaande van de ingangsdatum 1 juni 2003, juist is, maar voor de Raad staat niet vast dat betaling uiterlijk op 1 mei 2006 zal plaatsvinden.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 weliswaar terecht gegrond heeft verklaard, zij het op onjuiste gronden.
Conclusie
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad heeft in het voorgaande aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- terzake van verleende rechtshulp.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat het Uwv met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 3 juli 2003;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.E. Lysen.