ECLI:NL:CRVB:2006:AX8886
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. 't Hooft
- G.M.T. Berkel-Kikkert
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Weigering tot ophoging van uitkeringen op basis van hulpbehoevendheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds december 1994 ernstig gehandicapt is, verzocht om een verhoging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de artikelen 13 van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Hij stelde dat hij afhankelijk is van derden voor dagelijkse levensverrichtingen en betwistte de informatie die zijn huisarts aan Uwv had verstrekt. Appellant vroeg om een onafhankelijk onderzoek door een revalidatiearts, omdat hij meende dat Uwv onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn behandelend specialisten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de wetgeving vereist dat er sprake moet zijn van een althans voorlopige blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, om in aanmerking te komen voor een verhoging van de uitkering. De Raad concludeerde dat uit de medische gegevens niet bleek dat appellant daadwerkelijk behoefte had aan geregelde oppassing of permanent toezicht. De Raad oordeelde dat het onderzoek van Uwv, dat bestond uit het inwinnen van gegevens bij de huisarts, voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een revalidatiearts.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. De Raad zag geen reden voor een proceskostenveroordeling, aangezien de rechtbank het beroep terecht ongegrond had verklaard. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 9 juni 2006, met de voorzitter en twee leden van de Raad.