ECLI:NL:CRVB:2006:AX8864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2648 WVG + 04-2649 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de aanvraag voor een bruikleenauto en autoaanpassing op basis van de Wvg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het bestuur van het gemeenschappelijk orgaan Regionale Organisatie Gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord (ROG), die haar aanvraag voor een bruikleenauto en autoaanpassing had geweigerd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank en het ROG onvoldoende gewicht hadden toegekend aan de medische adviezen van haar artsen, die stelden dat een rolstoeltaxivervoer voor haar geen adequate oplossing was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de door het ROG toegekende individuele taxikostenvergoeding een adequate vervoersvoorziening was. De Raad bevestigde dat de rechtbank de medische adviezen van de geneeskundigen van de GGD en Argonaut BV correct had gewogen en dat er geen relevante beletselen waren voor appellante om met een rolstoeltaxi te reizen.

De Raad concludeerde dat de rechtbank de eerdere beslissing van het ROG terecht had bevestigd en dat appellante niet in aanmerking kwam voor de gevraagde bruikleenauto en autoaanpassing. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de medische adviezen in het kader van de Wvg en de criteria die daarbij gelden voor het toekennen van vervoersvoorzieningen aan gehandicapten.

Uitspraak

04/2648 WVG + 04/2649 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2004, 03/2395 + 04/63 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het bestuur van het gemeenschappelijk orgaan Regionale Organisatie Gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord, gevestigd te Maassluis (hierna: ROG)
Datum uitspraak: 9 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld. Het ROG heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2006, waar namens appellante, met voorafgaand bericht, niemand is verschenen. Het ROG heeft zich laten vertegen-woordigen door I. de Vries-Kromhout, werkzaam bij het gemeenschappelijk orgaan Regionale Organisatie Gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord.
II. OVERWEGINGEN
De Raad verwijst, gelet op de inhoud van de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak voor een weergave van de feiten, de standpunten van partijen in eerste aanleg, de onderzoeksrapporten van de door het ROG geraadpleegde medisch adviseurs van ZVN Advies NV (ZVN), Argonaut BV en de GGD, alsmede de op verzoek van appellante opgestelde verklaringen van O. Schreuder, orthopaedisch chirurg en medisch adviseur, van 15 september 2003 en 26 januari 2004. Voor een uitgebreid overzicht van de toepasselijke regelgeving in het kader van de wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) verwijst de Raad naar de in eerste aanleg en in hoger beroep ingediende verweerschriften.
Hier wordt volstaan met het volgende.
Het ROG heeft bij besluit van 28 mei 2003 aan appellante, die onder meer de beschikking heeft over een electrische rolstoel en een handbewogen rolstoel, een financiele tegemoet-koming toegekend voor het gebruik van een individuele rolstoeltaxibus. Daarin kunnen -desgewenst- naast de gehandicapte circa 5 gezinsleden mee. Tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt. Vanwege appellante is ter zitting van de rechtbank aangegeven dat
de door haar ontvangen tegemoetkoming adequaat is.
Bij de bestreden besluiten van 5 augustus 2003 en 19 december 2003 heeft het ROG met toepassing van onder meer artikel 3.4.a van het Besluit verstrekking woon- en vervoersvoorzieningen gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord (het Besluit) en artikel 3.2 van de op artikel 2 van de Wvg gebaseerde Verordening voorzieningen gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord (de Verordening), vastgehouden aan de weigering appellante in aanmerking te brengen voor de door haar gevraagde bruikleenauto en autoaanpassing.
Het ROG acht in het spoor van de door de geneeskundigen van de GGD en de arts Van der Ham van Argonaut BV uitgebrachte adviezen de toegekende individuele taxikosten-vergoeding voor appellante een adequate vervoersvoorziening.
De rechtbank heeft het ingestelde beroep tegen de besluiten van 5 augustus 3003 en
19 december 2003 ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, lettend op de in de aangevallen uitspraak vermelde regelgeving en jurisprudentie van de Raad in het kader van de Wvg, voorop gesteld dat een vervoersvoorziening ingevolge de Wvg een zodanige tegemoet-koming aan appellante dient te bieden dat zij nog in aanvaardbare mate kan deelnemen gaat niet zo ver dat rekening moet worden gehouden met alle wensen op het gebied van sociaal verkeer en recreatie. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank, evenals gedaagde, beslissend gewicht toegekend aan de eensluidende en met inachtneming van de toepas-selijke criteria van de Wvg tot stand gekomen adviezen van 11 april 2003,
15 mei 2003 en 2 oktober 2003 van de geneeskundigen Baban en Spanjersberg van de GGD en Van der Ham van Argonaut BV. Die artsen zijn op grond van hun bevindingen unaniem tot de conclusie gekomen dat appellante in staat is met een individuele rolstoeltaxi te reizen en dat -onder andere- zulk een vervoersvoorziening voor haar adequaat is. Aan die slotsom doet naar het oordeel van de rechtbank het herziene advies van 20 februari 2003 (met toelichting van 16 april 2003) van de geneeskundige Shadid-Moon Sammy geen afbreuk. Die arts acht een individuele rolstoeltaxi niet adequaat gezien de wens van appellante gezinsuitstapjes te maken per eigen aangepaste rolstoelbus en de gerede kans op depres-sieve klachten bij het onvervuld blijven van die wens.
De rechtbank heeft in dit verband van groter belang geacht dat uit de bevindingen van de sociaal geneeskundige Spanjers-berg en de overige door het ROG geraadpleegde artsen niet blijkt van relevante (psychia-trische) beletselen om met een individuele rolstoeltaxi te reizen. Voorts heeft de rechtbank, naar uit de aangevallen uitspraak valt af te leiden, aan de beide brieven van de arts Schreuder niet het gewicht toegekend dat appellante daaraan hecht, onder meer omdat die arts appellante niet heeft gezien en uit zijn brieven niet blijkt dat hem de -beperkte- reikwijdte van de zorgplicht ingevolge de Wvg en de specifieke faciliteiten van een individuele rolstoeltaxi voor ogen hebben gestaan. Een en ander heeft de rechtbank tot de slotsom gebracht, voor zover hier van belang, dat de eerder aan appellante toegekende tegemoetkoming voor het gebruik van een individuele rolstoeltaxi ook ten tijde hier in geding voor haar een adequate vervoersvoorziening is in de zin van de Wvg.
In hoger beroep heeft appellante -in essentie- aangevoerd dat de rechtbank, evenals het ROG, onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de medische adviezen van de artsen Shadid-Moon Sammy en Schreuder. Zij benadrukt dat, met name gelet op die adviezen, individueel rolstoeltaxivervoer voor appellante geen adequate vervoersvoorziening is.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 3.2 van de Verordening en artikel 3.4.a van het Besluit kan appellante slechts dan voor een bruikleenauto en autoaanpassing in aanmerking komen indien de in die bepalingen genoemde andere vervoersvoorzieningen, zoals collectief vervoer of een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een individuele (rolstoel)taxi, geen
adequate oplossing bieden. Laatstbedoelde situatie doet zich in het geval van appellante niet voor. Gelet op de ter beschikking staande medische en andere gegevens onderschrijft de Raad de strekking van de hiervoor vermelde overwegingen van de rechtbank. Voor dit oordeel vindt de Raad bijkomende steun in de conclusie van de medisch adviseur
H.W. van Schie, die appellante in het kader van een medische hercontrole in bijzijn van haar echtgenoot en de vier thuiswonende kinderen heeft onderzocht. De slotsom van zijn rapport van 14 september 2004 luidt, naar door het ROG ter zitting is toegelicht, dat appellante zowel in een gewone auto (mits voorzien van een vierpuntsgordel en een draaibare stoel) als in een rolstoeltaxi kan worden vervoerd.
In hetgeen vanwege appellante in hoger beroep is aangevoerd -goeddeels een herhaling van haar eerdere grieven terzake van het door het ROG toegekende gewicht aan de aan-wezige medische adviezen- ziet de Raad geen aanknopingspunt voor een ander oordeel.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet, gelet hierop, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.
BKH 090606