ECLI:NL:CRVB:2006:AX8791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van privaatrechtelijke dienstbetrekking van directeuren in het kader van sociale verzekeringspremies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vennootschap (hierna: appellante) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat correctie- en boetenota’s had opgelegd over de premiejaren 1998 tot en met 2000. Deze nota’s waren het gevolg van een looncontrole die op 10 oktober 2001 bij appellante had plaatsgevonden, waarbij was vastgesteld dat er geen premies waren afgedragen voor de betalingen aan de persoonlijke vennootschappen van de heren [V.] en [H.], die de directie van appellante vormden.
De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de regelgeving die gold ten tijde van de feiten. De rechtbank had geoordeeld dat de heren [V.] en [H.] in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stonden tot appellante, omdat voldaan was aan de voorwaarden van persoonlijke arbeidsverrichting, loonbetaling en een gezagsverhouding. De Raad heeft deze conclusie bevestigd, maar op andere gronden. Hij stelde vast dat er geen relevante wijzigingen in de omstandigheden waren die de arbeidsverhouding zouden kunnen beïnvloeden.
De Raad oordeelde dat de correctie- en boetenota’s niet onrechtmatig waren, aangezien appellante geen afzonderlijke beroepsgronden had aangevoerd tegen de boetenota’s. Het hoger beroep van appellante werd verworpen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 8 juni 2006, met R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden.