ECLI:NL:CRVB:2006:AX8782

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6746 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van verzet inzake griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2006 uitspraak gedaan in het verzet van M.T. van der Meijs tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 21 maart 2006. Het verzet was ingesteld omdat de Raad het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de gestelde termijn was voldaan. Appellant had aangevoerd dat hij het griffierecht pas zou voldoen nadat de Raad de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente ’s-Gravenhage als wederpartij zou hebben aangemerkt in plaats van het College van burgemeester en wethouders.

Tijdens de zitting op 17 mei 2006 zijn zowel appellant als het College niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat het niet voldoen aan de termijn voor het griffierecht niet kan worden gerechtvaardigd door de onjuiste partijstelling. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van 21 maart 2006 is bevestigd, en het verzet van appellant is ongegrond verklaard. De Raad heeft benadrukt dat de rechtbank in de eerdere uitspraak terecht het College als verweerder heeft aangemerkt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M. Renden.

Uitspraak

05/6746 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
M.T. van der Meijs, wonende te ’s-Gravenhage (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 februari 2005, 03/5406 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 21 maart 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 21 maart 2006 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 mei 2006, waar appellant - met voorafgaand bericht - en het College niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 21 maart 2006 berust hierop, dat het voor het instellen van het hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de daarvoor - laatstelijk - bij aangetekend verzonden brief van 19 december 2005 gestelde termijn van vier weken is voldaan en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat hij, eerst bij brief van 27 november 2005 en daarna bij brief van 27 december 2005, aan de Raad heeft medegedeeld het griffierecht pas te zullen voldoen nadat de Raad in plaats van het College de
- toenmalige - Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: Commissie) als wederpartij in hoger beroep zal hebben aangemerkt.
De Raad stelt vast dat appellant zijn standpunt dat sprake is van een onjuiste partijstelling, in het kader van de (inhoudelijke) behandeling van het hoger beroep aan de orde kan stellen. Er is echter geen ruimte om de (verplichting tot) betaling van het griffierecht afhankelijk te stellen van honorering van dit standpunt.
Voor gegrondverklaring van het verzet is dan ook geen aanleiding.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad evenmin aanleiding.
Ten overvloede overweegt de Raad nog dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht het College, als rechtsopvolger van de Commissie, als verweerder heeft aangemerkt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) M. Renden.