ECLI:NL:CRVB:2006:AX8476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4464 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake premieloon en loondagen bij het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv, dat betrekking had op de correctienota's over de jaren 1998 en 1999, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gespecificeerd hoe het aantal niet verantwoorde loondagen was berekend. Het Uwv was vervolgens verplicht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. In het nieuwe besluit, genomen op 6 oktober 2004, verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante gegrond voor het jaar 1999, maar handhaafde het de correctienota voor 1998.

Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2004 ongegrond verklaarde. In hoger beroep werd aangevoerd dat het Uwv bij de schatting van het premieloon rekening had moeten houden met het maximaal aantal loondagen van 261 per jaar. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv het premieloon had geschat op basis van de openingsdagen en -tijden van appellante, en de personele bezetting per dienst. De Raad concludeerde dat het Uwv geen rekening had hoeven houden met de maximering van loondagen, omdat appellante verzuimd had een betrouwbare administratie te voeren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 15 juni 2006.

Uitspraak

05/4464 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] , gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 juni 2005, 04/2795 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 15 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.J.H.M. Berndsen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2006, waar appellante niet is verschenen, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door C. Groenewegen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 maart 2004 het besluit van 15 augustus 2002, waarbij de correctienota’s over de jaren 1998 en 1999 (tot 1 september) in stand waren gelaten, vernietigd op de grond dat een specificatie van de berekening van het aantal niet verantwoorde loondagen in de stukken ontbrak. Voor de rechtbank was het voorts niet duidelijk op welke wijze het Uwv tot de vaststelling van de gecorrigeerde lonen is gekomen en ook op welke wijze het daaruit ontstane premienadeel is berekend. De overige in die procedure door appellante opgeworpen grieven heeft de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft het Uwv opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
Bij besluit van 6 oktober 2004 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 24 maart 2004. Het Uwv heeft het bezwaar gegrond verklaard in de zin dat de correctienota over het jaar 1999 nader zal worden vastgesteld uitgaande van het aantal loondagen van 873. De correctienota over 1998 is door het Uwv gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 6 oktober 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij is aangevoerd dat het Uwv bij de schatting van het premieloon rekening had moeten houden met het maximaal aantal loondagen van 261 per jaar.
De Raad stelt vast dat het Uwv het premieloon heeft geschat aan de hand van de openingsdagen en -tijden van appellante en de personele bezetting per dienst. Op basis van getuigenverklaringen is vastgesteld dat appellante zeven dagen in de week was geopend en dat met betrekking tot de personele bezetting moet worden uitgegaan van twee personen per dienst. Het aantal werknemers dat door appellante voor deze diensten is ingezet, kon voorts aan de hand van de administratie en de getuigenverklaringen niet worden vastgesteld. Nu het maximaal aantal loondagen op grond van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering per werknemer moet worden bepaald, had het Uwv gelet op het vorenstaande bij zijn schatting met deze maximering geen rekening kunnen houden. Indien de schatting onder deze omstandigheden ten nadele van appellante zou uitvallen, dan is dit voorts een risico dat voor rekening van appellante moet blijven. Daartoe merkt de Raad op dat appellante heeft verzuimd een betrouwbare administratie te voeren op grond waarvan de verschuldigde premies konden worden vastgesteld.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak – voorzover aangevochten – voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) C.M.T. Kruls.