ECLI:NL:CRVB:2006:AX8473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4467 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake premieloon en loondagen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vernietigd, omdat er onvoldoende specificatie was van de berekening van het aantal niet verantwoorde loondagen. Het Uwv had vervolgens een nieuw besluit genomen, maar dit werd door de rechtbank in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv bij de schatting van het premieloon rekening had moeten houden met het maximaal aantal loondagen van 261 per jaar.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Uwv het premieloon heeft geschat op basis van de openingsdagen en -tijden van appellante en de personele bezetting per dienst. Het aantal werknemers dat door appellante is ingezet, kon niet worden vastgesteld op basis van de administratie en getuigenverklaringen. De Raad oordeelt dat het Uwv bij zijn schatting geen rekening had kunnen houden met de maximering van loondagen, omdat appellante verzuimd heeft een betrouwbare administratie te voeren. Hierdoor is het risico van een nadelige schatting voor rekening van appellante gekomen.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2006.

Uitspraak

05/4467 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 juni 2005, 04/2797 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 15 juni 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.J.H.M. Berndsen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2006, waar appellante niet is verschenen, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door C. Groenewegen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 maart 2004 het besluit van 15 augustus 2002, waarbij de correctienota’s over de jaren 1998 tot en met 2000 (tot 1 april) in stand waren gelaten, vernietigd op de grond dat een specificatie van de berekening van het aantal niet verantwoorde loondagen in de stukken ontbreekt. Voor de rechtbank was voorts niet duidelijk op welke wijze het Uwv tot de vaststelling van de gecorrigeerde lonen is gekomen. De overige door appellante in die procedure opgeworpen grieven heeft de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft het Uwv opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
Bij besluit van 6 oktober 2004 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 24 maart 2004. Het Uwv heeft het tegen de correctienota’s gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en deze nota’s gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 6 oktober 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij is aangevoerd dat het Uwv bij de schatting van het premieloon rekening had moeten houden met het maximaal aantal loondagen van 261 per jaar.
De Raad stelt vast dat het Uwv het premieloon heeft geschat aan de hand van de openingsdagen en -tijden van appellante en de personele bezetting per dienst. Op basis van getuigenverklaringen is vastgesteld dat appellante zeven dagen in de week was geopend en dat met betrekking tot de personele bezetting moet worden uitgegaan van één persoon per dienst. Het aantal werknemers dat door appellante voor deze diensten is ingezet, kon voorts aan de hand van de administratie en de getuigenverklaringen niet worden vastgesteld. Nu het maximaal aantal loondagen op grond van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering per werknemer moet worden bepaald, had het Uwv gelet op het vorenstaande bij zijn schatting met deze maximering geen rekening kunnen houden. Indien de schatting onder deze omstandigheden ten nadele van appellante zou uitvallen, dan is dit voorts een risico dat voor rekening van appellante moet blijven. Daartoe merkt de Raad op dat appellante heeft verzuimd een betrouwbare administratie te voeren op grond waarvan de verschuldigde premies konden worden vastgesteld.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak – voorzover aangevochten – voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) C.M.T. Kruls.