Appellant kan zich hiermede niet verenigen. In zijn aanvullend beroepschrift heeft hij het volgende betoogd:
" Zoals de rechtbank in haar uitspraak onder 2.3 terecht heeft overwogen kan een beslissing om een uitkering met terugwerkende kracht ten nadele te herzien naar onze mening slechts genomen worden wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden als opgenomen in de bijlage van de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen. In het bijzonder gaat het hier om de regel dat een beslissing in beginsel met terugwerkende kracht wordt herzien of ingetrokken tot het moment waarop het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verstrekt. Wat dit toetsingskader betreft - het gaat hier om een regeling waarop de artikelen 4:81 tot en met 4:84 Awb van toepassing zijn - verschillen wij dus niet van opvatting met de rechtbank.
De rechtbank is naar onze opvatting evenwel niet binnen dit toetsingskader gebleven. Immers, de rechtbank heeft - zo blijkt uit rechtsoverweging 2.4 - niet getoetst of het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat haar ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, maar getoetst of het haar redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat het dagloon te hoog was vastgesteld. Was de rechtbank binnen het toetsingskader van de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen gebleven, dan had naar onze mening de rechtbank tot geen ander oordeel kunnen en mogen komen dan dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat haar tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. Sterker nog, in de laatste alinea van rechtsoverweging 2.4 bevestigt de rechtbank dat.
Waar het gaat om de beoordeling of het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verstrekt, brengen wij u onder uw aandacht dat niet ter discussie staat dat belanghebbende op 16 mei 2002 voor de eerste keer ziekengeld op haar giro/bankrekening kreeg bijgeschreven in een 3-tal grote bedragen. Hieruit kon eiseres naar ons oordeel niet anders opmaken dan dat het hier ging om ziekengeld met terugwerkende kracht tot 9 oktober 2001. Dat zij zich hiervan bewust was, blijkt naar onze mening genoegzaam uit de stukken.
Dat ziekengeld betrof de periode van 9 oktober 2001 tot 6 mei 2002 en bedroeg in totaal bruto € 4272,84 + € 2300,76 + € 9831,83 = € 16405,43 en netto € 2861,82 + € 1575,00 + € 6721,28 = € 11158,10. Deze periode omvat 149 uitkeringsdagen en dit betekent dus een gemiddelde van € 110,10 bruto en € 74,89 netto per dag =
€ 1497,80 netto per 4 weken. U kunt dit zien in de hierbij gevoegde betalingsoverzichten van 1 april 2003 die wij abusievelijk niet eerder in de beroepsprocedure aan de rechtbank hebben overgelegd.
Uit de salarisspecificaties van eiseres (stukken nr. 21.2 tot en met 21.4 en 20.7 tot en met 20.9) blijkt dat zij in de referteperiode nimmer meer heeft verdiend dan
fl. 2191,69 = € 994,55 netto per 4 weken. De vraag of het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat haar tot een te hoog bedrag ziekengeld werd uitgekeerd, is niet moeilijk te beantwoorden. Nu aan ziekengeld een nettobedrag werd uitgekeerd dat 150 % was van het loon dat verdiend werd, is op die vraag slechts 1 antwoord mogelijk: ja. En de simpele constatering dat eiseres kort na de bijschrijving van het ziekengeld op haar giro/bankrekening tot een totaalbedrag van € 11158,10 zelf contact met de betreffende afdeling heeft gezocht om te vertellen dat zij het ontvangen bedrag wel wat aan de hoge kant vond, bevestigt dit.
Vanaf dat moment moest eiseres hebben geweten dat er door ons fouten zijn gemaakt. Om welke fouten het dan ging kon eiseres weliswaar niet weten, maar zij moest er, ongeacht om welke fout het ook ging, rekening mee houden dat wij op enig moment zouden constateren dat bij de vaststelling van de hoogte van het toegekende ziekengeld een fout is gemaakt, en dat die fout door ons hersteld zou worden. Dat zij van de medewerker(s) van de betreffende afdeling te horen kreeg dat het met het uitgekeerde ziekengeld wel goed zat, doet daaraan niet af. Immers, eenieder die een uitkering ter hoogte van 150 % van het gewone loon ontvangt, mag een dergelijk antwoord niet als juist aanvaarden. En voor eiseres geldt dat in het bijzonder, omdat haar na de eerste betaling van 16 mei 2002 vanaf 21 mei 2002 tot het einde van de maximale termijn van 52 weken wekelijks een bedrag van
€ 377,60 netto per week (= € 1510,40 per 4 weken) werd uitgekeerd.
Op grond van het voorgaande menen wij dat de rechtbank niet tot het oordeel heeft kunnen en mogen komen dat de herziening van het dagloon niet met ingang van
9 oktober 2001, maar eerst vanaf een datum gelegen op of na 16 mei 2002 mag plaatsvinden, en dat het beroep van eiseres door de rechtbank ongegrond verklaard had moeten worden.".