ECLI:NL:CRVB:2006:AX8370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5379 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem inzake WAO-schatting en dagloonvaststelling

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 augustus 2004, waarin zijn beroep tegen het besluit van 14 januari 2004 ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 februari 2006, waarbij appellant in persoon verscheen, bijgestaan door R. van der Veen, en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. P. Nicolai van het Uwv. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van nieuw gebleken feiten met betrekking tot de dagloonvaststelling, maar dat deze niet voldoende waren om de oorspronkelijke vaststelling te herzien. Appellant heeft in hoger beroep dit oordeel bestreden.

De Raad overweegt dat een bestuursorgaan bevoegd is om van een eerder besluit terug te komen en de oorspronkelijke beslissing te heroverwegen. Echter, als het bestuursorgaan besluit de eerdere beslissing te handhaven, kan dit niet leiden tot een toetsing alsof het een oorspronkelijk besluit betreft. De Raad stelt vast dat appellant geen juridisch relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die de hoogte van het maatmanloon en het dagloon zouden kunnen beïnvloeden. De Raad bevestigt dat de dagloonvaststelling in overeenstemming is met de regelgeving en dat gedaagde terecht het verzoek van appellant heeft afgewezen.

De Raad concludeert dat de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd. De Raad merkt op dat de vaststelling van het dagloon per 15 juni 1998 en per 16 september 2001 correct is uitgevoerd en dat appellant niet te kort is gedaan. De uitspraak van de rechtbank blijft derhalve in stand, en de Raad bevestigt de eerdere beslissingen van gedaagde.

Uitspraak

04/5379 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 augustus 2004, reg. nr. 04/484, waarbij zijn beroep tegen het besluit van 14 januari 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door R. van der Veen, wonende te Amersfoort. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak – waarin appellant als eiser wordt aangeduid en gedaagde als verweerder – ontleent de Raad de volgende tussen partijen niet in geschil zijnde feiten en omstandigheden:
"Eiser is op 30 januari 1991 uitgevallen voor zijn werk als trouble shooter bij Nissan. Per einde wachttijd is aan eiser een gedeeltelijke AAW-WAO-uitkering toegekend. Eiser heeft vervolgens als buschauffeur een parttime dienstverband aanvaard.
Op 18 augustus 2001 is eiser opnieuw uitgevallen voor zijn parttime werkzaamheden als buschauffeur bij Connexxion en aan hem is met ingang van 16 september 2001 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het toekenningsbesluit van 13 augustus 2002 heeft verweerder het dagloon per 16 september 2001 vastgesteld op € 100,02. Bij besluit van 15 augustus 2001 (lees: 2002) heeft verweerder onder intrekking van een eerder besluit het dagloon van eisers WAO-uitkering per 15 juni 1998 vastgesteld op € 87,54. Omdat aan eiser in de periode van
15 juni 1998 tot en met 25 augustus 1999 te veel WAO-uitkering is betaald, heeft verweerder bij besluit van 15 oktober 2002 de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering teruggevorderd. Het hiertegen gerichte bezwaar van 23 november 2002 is door verweerder eveneens aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de reeds vastgestelde hoogte van het dagloon en het maatmanloon. Verweerder heeft dit onderzoek afgewezen omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot de conclusie dat het dagloon en maatmanloon onjuist zouden zijn berekend. Verweerder heeft het besluit in bezwaar gehandhaafd."
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij is daarbij voor zover het bestreden besluit ziet op de dagloonvaststelling weliswaar tot het oordeel gekomen dat er sprake is van nieuw gebleken feiten, maar niet gesteld kan worden dat gedaagde in de nieuw gebleken feiten aanleiding had behoren te vinden om de oorspronkelijke dagloonvaststelling te herzien. De dagloonvaststelling is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving tot stand gekomen.
Appellant heeft in hoger beroep dit oordeel gemotiveerd bestreden.
De Raad overweegt als volgt.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere beslissing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijk besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
De Raad moet vaststellen dat er door appellant geen, juridisch relevante, nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de vaststelling van het maatmanloon en het dagloon bij de besluiten van
13 augustus en 15 augustus 2002. De Raad ziet, in tegenstelling tot de rechtbank, in het gegeven dat appellant niet eerder dan tijdens de bezwaarprocedure van het hier aan de orde zijnde primaire besluit van 11 augustus 2003 bekend is geworden met de aan de eerdere besluitvorming ten grondslag liggende dagloonrapporten van 18 juli 2002 en de interne memo van 17 juli 2002, geen aanleiding om te oordelen dat hier sprake is van nieuw gebleken feiten. Derhalve staat de juistheid van bovengenoemde twee besluiten in rechte vast. Gedaagde was dan ook bevoegd om onder toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht het verzoek af te wijzen. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden staande gehouden dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Volledigheidshalve merkt de Raad, dit gelet op het ontbreken van een goede voorlichting door gedaagde aan appellant, nog het volgende op.
Gelet op artikel 3 van de Dagloonregelen WAO, is voor de vaststelling van het dagloon bepalend het loon dat appellant in het jaar voorafgaande aan 31 januari 1992 in zijn beroep als trouble shooter bij Nissan gemiddeld heeft genoten over de in dat jaar gelegen dagen. Gezien de zich onder de gedingstukken bevindende dagloonrapporten uit 1992 oordeelt de Raad dat hiervan uitgaande gedaagde het dagloon toentertijd juist heeft berekend en terecht heeft vastgesteld op € 75,60 (f 166,60) per 31 januari 1992. Appellant is sedert 31 januari 1992 arbeidsongeschikt gebleven voor zijn werk als trouble shooter bij Nissan. Daarin is geen verandering gekomen door het aanvaarden van parttime werkzaamheden als buschauffeur bij Connexxion per 1 februari 1992 met aanvullend een WW-uitkering en de arbeidsongeschiktheidsmeldingen vanuit deze werkzaamheden op grond van dezelfde ziekteoorzaak. Ingevolge de artikelen 40 en volgende van de WAO (en in het bijzonder artikel 43c) bestaat weliswaar de mogelijkheid dat het dagloon opnieuw vastgesteld kan worden overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14 van de WAO, maar dit geschiedt alleen mits dit leidt tot een hoger dagloon dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering of vervolguitkering in aanmerking werd genomen.
De Raad stelt met de rechtbank vast dat het dagloon in de functie van buschauffeur bij Connexxion met een aanvullende WW-uitkering niet hoger is dan het vastgestelde dagloon in de functie van trouble shooter bij Nissan.
Een eenmaal vastgesteld dagloon volgt vervolgens ingevolge artikel 15 van de WAO de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon en wordt met ingang van dezelfde datum en met hetzelfde percentage herzien.
Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde in het licht van het bovenstaande meer gedaan dan de wettelijke indexering toe te passen. Met de vaststelling van het dagloon per 15 juni 1998 op € 87,54 en per 16 september 2001 op € 100,02 is appellant derhalve niet te kort gedaan.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. H.C. Cusell als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Polderman-Eelderink en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.