[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 oktober 2005, 05/3097 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 23 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Ter aanvulling op dit hoger beroep heeft mr. H.C.M. Schaeken, advocaat te Eersel, nadere grieven ingebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2006.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.P.H.M. van Lieshout.
Bij brief van 14 juli 2005 heeft het Uwv appellant met onmiddellijke ingang de toegang tot het kantoor van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Eindhoven voor onbepaalde tijd ontzegd. In deze brief is voorts aangegeven dat appellant de toegang wordt geweigerd in alle situaties, hetgeen ook geldt als adviseur/raadsman/belangen-behartiger.
Bij brieven van 27 en 30 augustus 2005 hebben [A.M. K.] en [M. T.], beiden cliënt van appellant, aan het Uitvoeringsinstituut verzocht een oplossing te vinden voor het probleem dat hun gemachtigde de toegang tot evenvermeld kantoor is geweigerd. Onder verwijzing naar deze brieven heeft de gemachtigde van appellant het Uwv bij brief van
31 augustus 2005 verzocht en gesommeerd de ontzegging ongedaan te maken.
Het Uwv heeft bij brief van 1 september 2005 appellant nogmaals nadrukkelijk gewezen op de inhoud van de brief van 14 juli 2005.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen de brief van 1 september 2005 (hierna: de bestreden brief) heeft het Uwv bij besluit van 22 september 2005 dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de bestreden brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. De bestreden brief is immers een herhaling van hetgeen is meegedeeld bij de brief van 14 juli 2005.
De rechtbank heeft in lijn met het bestreden besluit het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het onduidelijk is of het toegangsverbod een maatregel van huishoudelijke aard is waarop het civiele recht van toepassing is dan wel een beslissing waarop de Awb ziet. Voorts is naar zijn mening verzuimd in de brief van 14 juli 2005 de bezwaar- en beroepsmogelijkheid aan te geven.
De gemachtigde van appellant heeft hieraan toegevoegd dat met de bestreden brief concreet aan appellant de mogelijkheid is onthouden om als gemachtigde bijstand te verlenen aan de hiervoor vermelde cliënten van appellant, zodat hier aan de orde is een beslissing als bedoeld in artikel 2:2 van de Awb tot weigering van appellant als gemachtigde. De brief van 14 juli 2005 is daarentegen geen besluit als door de gemachtigde bedoeld, nu daarin de ontzegging aan appellant terloops en in algemene zin wordt meegedeeld.
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift het eerder ingenomen standpunt met betrekking tot de bestreden brief herhaald, namelijk dat de bestreden brief een herhaling is van het op rechtsgevolg gerichte besluit van 14 juli 2005.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv aangegeven dat het Uwv thans, anders dan het voorheen ingenomen standpunt, van mening is dat de brief van 14 juli 2005 inhoudt dat aan appellant door de beheerder van het kantoor als ordemaatregel de toegang tot dat kantoor wordt ontzegd en dat een dergelijke ontzegging een ordemaatregel in het kader van het civiele recht is. De bestreden brief, die volgens de gemachtigde van het Uwv mede naar aanleiding van de brieven van [K.], [T.] en de gemachtigde van appellant van eind augustus 2005 is verstuurd, is volgens de gemachtigde van het Uwv niet anders dan een herhaling van de brief van 14 juli 2005.
De Raad onderschrijft het ter zitting van de zijde van het Uwv betrokken nadere standpunt. Dit brengt mee dat de bestreden brief, zoals appellant zich in zijn hoger beroepschrift terecht al afvroeg, niet anders kan worden beschouwd dan als te zijn een herhaling van de in de brief van 14 juli 2005 vervatte maatregel welke de beheerder van een gebouw kan treffen in het kader van het civiele recht. Tegen een dergelijke maatregel, niet zijnde een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, staat niet het in artikel 7:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb bedoelde rechtsmiddel open.
Het Uwv heeft dan ook terecht, zij het niet geheel op juiste grond, het bezwaar van appellant tegen de bestreden brief niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak dient derhalve met verbetering van gronden te worden bevestigd.
Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2006.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.