ECLI:NL:CRVB:2006:AX7367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- C.P.M. van de Kerkhof
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als meubelstikster werkte, was op 11 september 2000 uitgevallen door psychosomatische klachten en problemen in de huiselijke sfeer. Op 14 mei 2002 heeft het Uwv haar uitkering met ingang van 22 mei 2002 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, maar meldde zich op 24 mei 2002, twee dagen na haar hervatting van werkzaamheden, opnieuw als arbeidsongeschikt. Het Uwv weigerde echter de uitkering te heropenen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 11 april 2006 heeft appellante haar standpunten toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, mr. C.J. Driessen. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.P.H.M. van Lieshout. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische stukken die door appellante zijn overgelegd, in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de gezondheidssituatie van appellante op 24 mei 2002 niet was gewijzigd ten opzichte van die op 22 mei 2002. De Raad benadrukte dat arbeidsongeschiktheid objectief medisch vastgesteld moet worden en dat de klachten van appellante niet leidden tot een toegenomen arbeidsongeschiktheid.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 23 mei 2006.