als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het verzoek om herziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 2001, 00/4780 t/m 00/4782 en 00/4784 t/m 00/4797,
in het geding in hoger beroep tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 mei 2006
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 5 juli 2005 heeft de Raad het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 mei 2001 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 5 juli 2005 heeft verzoeker verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 19 april 2006, waar verzoeker en het College - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
De uitspraak van 5 juli 2005 is op 8 juli 2005 bij aangetekende brief aan verzoeker en het College gezonden. Het verzetschrift is op 15 september 2005 ter griffie van de Raad ontvangen.
Gelet op de artikelen 8:55, eerste lid, 6:7 en 6:8 van de Awb is de laatste dag waarop tijdig een verzetschrift kon worden ingediend 19 augustus 2005. Het verzetschrift is derhalve na het verstrijken van de termijn ingediend.
In verzet heeft verzoeker aangevoerd dat hij in tijdnood dreigde te raken als gevolg van het grote aantal door hem aanhangig gemaakte procedures en dat hij in afwachting was van uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over zijn beroep op betalingsonmacht. Daarin is echter geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in de artikelen 8:55, eerste lid, en 6:11 van de Awb.
Gelet op het voorgaande dient het verzet niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en L.F.M. Verhey als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006.