ECLI:NL:CRVB:2006:AX6799
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Heropening van WAO-uitkering en berekening van het dagloon
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de berekening van het dagloon in verband met de heropening van haar WAO-uitkering ter discussie staat. Appellante ontving tot 1 maart 2004 een WAO-uitkering op basis van een dagloon van € 153,38. Vanaf die datum werd zij arbeidsgeschikt geacht en begon zij weer te werken, maar stopte deze werkzaamheden op 10 maart 2004. Het Uwv heropende haar uitkering per 21 september 2004, waarbij het dagloon werd vastgesteld op het bedrag van de ingetrokken uitkering. Appellante was het niet eens met de hoogte van het vervolgdagloon dat door het Uwv was vastgesteld op € 100,84, en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van een 28-urige werkweek en een bruto maandsalaris van € 2.801,50 bij de berekening van het dagloon. Appellante stelde dat zij voor 40 uur werkte en een hoger salaris ontving, maar de Raad vond onvoldoende bewijs voor deze claim. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het dagloon van € 153,38 onherroepelijk vaststond en dat de berekening van het Uwv correct was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier R.E. Lysen en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2006. De Raad concludeerde dat de door appellante ingebrachte argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen dan dat van de rechtbank.