ECLI:NL:CRVB:2006:AX6544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4256 AW + 04/4257 AW + 04/4258 AW + 04/4259 AW + 04/4260 AW + 04/4261 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • R. Kooper
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake inschaling van ambtenaren in salarislijnen

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 juli 2004, waarbij de rechtbank de beroepen van appellanten ongegrond heeft verklaard. Appellanten, werkzaam als functionarissen bij de Belastingdienst, hebben hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Financiën, die hen mededeelde dat hun inschaling in de salarislijn van groepsfunctie E pas per 1 december 2002 zou plaatsvinden. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 11 mei 2006 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat appellanten vanaf 5 juni 2002, na het succesvol afronden van hun startopleiding, werkzaamheden hebben verricht die behoren tot de groepsfunctie E. De Raad concludeert dat appellanten vanaf die datum voldeden aan het vereiste van volledige functievervulling en dat de Staatssecretaris hen ten onrechte pas per 1 december 2002 heeft ingeschaald. De Raad vernietigt de bestreden besluiten en verklaart de beroepen gegrond. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellanten en dient hij nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

04/4256 AW + 04/4257 AW + 04/4258 AW + 04/4259 AW + 04/4260 AW +
04/4261 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant 1], wonende te te [woonplaats]
[appellant 2], wonende te [woonplaats]
[appellant 3], wonende te [woonplaats]
[appellant 4], wonende te [woonplaats]
[appellant 5], wonende te [woonplaats]
[appellant 6], wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 juli 2004, nrs. 03/526, 03/616, 03/755, 03/756, 03/834, 03/835 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Staatssecretaris van Financiën (hierna: Staatssecretaris)
Datum uitspraak: 11 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De Staatssecretaris heeft voor zijn verweer onder meer verwezen naar het bij de rechtbank ingediende verweerschrift.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 6 april 2006. Appellanten [appellant 2], [appellant 3], [appellant 5] en [appellant 6] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Dijkgraaf, die ook de overige appellanten vertegenwoordigde. De Staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.H. van Rij en R.H. Laurs, beiden werkzaam bij de Belastingdienst.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellanten waren werkzaam als functionaris in groepsfunctie C bij de Belastingdienst, waaraan een salarislijn C is verbonden, die is afgeleid van de schalen 5 tot en met 7 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). Appellanten zijn met ingang van 22 oktober 2001 benoemd tot functionaris in groepsfunctie E. Daaraan is de salarislijn E verbonden die is afgeleid van de schalen 7 tot en met 9 van het BBRA. Aan appellanten is meegedeeld dat deze benoeming in beginsel geen gevolgen heeft voor hun salaris en dat inschaling in de bij de groepsfunctie E behorende salarislijn zal plaatsvinden met ingang van het eerste moment dat sprake is van volledige functievervulling en voldoende geschiktheid en bekwaamheid. Of aan deze vereisten is voldaan kan volgens de Staatssecretaris pas beoordeeld worden nadat de startopleiding voor E-functionarissen is afgerond en er gedurende een periode van 6 maanden in de praktijk is gefunctioneerd.
1.2. Op 5 juni 2002 hebben appellanten hun startopleiding voor E-functionarissen met goed gevolg afgerond.
1.3. Bij besluiten van 17 december 2002 is aan appellanten meegedeeld dat hun functioneren inschaling in de bij de groepsfunctie E behorende salarislijn per 1 december 2002 rechtvaardigt. Bij de bestreden besluiten van respectievelijk 4 maart 2003, 25 maart 2003, 6 mei 2003, 29 april 2003, 15 april 2003 en 22 april 2003 zijn de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 17 december 2002 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden die hun op 5 juni 2002 na de beëindiging van hun opleiding zijn opgedragen en die zij feitelijk hebben verricht, van het niveau van groepsfunctie E waren, zodat inschaling in de bij de groepsfunctie E behorende salarislijn per 5 juni 2002 dient plaats te vinden.
4. De Staatssecretaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het BBRA wordt de salarisschaal die voor de ambtenaar geldt, tenzij zijn wijze van functioneren zich nog daartegen verzet, bepaald met inachtneming van de zwaarte van de functie en van bijzondere regelingen als bedoeld in artikel 13 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Ingevolge dit laatste artikel zijn voor de in geding zijnde groepsfuncties C en E salarislijnen vastgesteld als onder 1.1. vermeld. Die salarislijnen vinden hun basis in de typeringen van de desbetreffende groepsfuncties. De in geding zijnde groepsfuncties C en E zijn ingevolge het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPvB) onderverdeeld in drie fasen, waarbij de werkzaamheden naarmate de inzetbaarheid van de betrokkene toeneemt in een hogere fase worden ingedeeld.
5.2. In onderdeel 1.2.3.2., onder 3, van het RPvB is - onder meer - bepaald dat inschaling in de bij de groepsfunctie behorende salarisschaal plaatsheeft met ingang van het eerste moment waarop sprake is van volledige functievervulling waarbij blijk wordt gegeven van voldoende geschiktheid en bekwaamheid, gerelateerd aan de werkzaamheden behorende bij fase 1 van de desbetreffende groepsfunctie.
5.3. Blijkens de bestreden besluiten zijn appellanten vanaf 5 juni 2002, na beëindiging van de startopleiding, werkzaamheden behorende tot de groepsfunctie E opgedragen en zijn zij deze ook feitelijk gaan verrichten. Dat hun inzetbaarheid daarbij wellicht nog was beperkt - in die zin, dat zij door meer ervaren collega’s werden begeleid - neemt niet weg dat deze werkzaamheden, gezien de onderverdeling in drie fasen als vermeld in 5.1., ten minste behoren tot fase 1 van de groepsfunctie E. Dit betekent dat appellanten vanaf 5 juni 2002 hebben voldaan aan het vereiste van volledige functievervulling als bedoeld in onderdeel 1.2.3.2., onder 3, van het RPvB. Dat appellanten vanaf 5 juni 2002 nog onvoldoende geschikt of bekwaam waren om die werkzaamheden behorende tot groepsfunctie E te verrichten, is niet gesteld.
5.4. Uit het vorenstaande volgt dat de Staatssecretaris appellanten ten onrechte eerst per 1 december 2002 heeft ingeschaald in de bij de groepsfunctie E behorende salarislijn.
6. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de bestreden besluiten in rechte geen stand kunnen houden en voor vernietiging in aanmerking komen evenals de aangevallen uitspraak waarbij die besluiten in stand zijn gelaten. De Staatssecretaris zal nieuwe beslissingen moeten nemen op de bezwaren van appellanten met inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak.
7. De Raad ziet aanleiding de Staatssecretaris op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellanten in beroep tot een bedrag van (€ 644,- x 1,5 : 6 =) € 161,- per appellant wegens in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en een gelijk bedrag per appellant wegens in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van respectievelijk
4 maart 2003, 25 maart 2003, 6 mei 2003, 29 april 2003, 15 april 2003 en 22 april 2003;
Bepaalt dat de Staatssecretaris nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak van de Raad is overwogen;
Veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 322,-, door de Staat der Nederlanden aan ieder van de appellanten te betalen;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan ieder van de appellanten het door hen in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 321,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en R. Kooper en J.H. van Kreveld als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.W. Loots als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
29.09