ECLI:NL:CRVB:2006:AX5449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-958 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontzegging kinderbijslag en begrip verzorger

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die kinderbijslag heeft aangevraagd voor zijn drie kinderen, maar deze is hem ontzegd door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft geoordeeld dat de appellant niet op een eenvoudig te controleren wijze heeft aangetoond dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. De rechtbank Rotterdam heeft de beslissing van de Svb bevestigd. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet voldoende heeft bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen. Hij stelt dat zijn echtgenote, die analfabete is en gezondheidsproblemen heeft, niet in staat is om alleen voor de kinderen te zorgen, en dat zijn broer, Aissa Guermat, de financiële zaken regelt en ook betrokken is bij de verzorging van de kinderen.

Tijdens de zitting heeft de Svb zijn standpunt gewijzigd en erkend dat Aissa Guermat als (mede)verzorger kan worden aangemerkt, maar blijft bij de conclusie dat de appellant geen recht heeft op kinderbijslag omdat hij niet heeft aangetoond dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. De Raad heeft het onderzoek heropend om de appellant de kans te geven bewijs te leveren van de onderhoudsbijdragen, maar hij heeft geen ontvangstbewijs kunnen overleggen. De Raad oordeelt dat de appellant in zijn processuele belangen is geschaad door de wijziging van de grondslag door de Svb, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven omdat de appellant niet heeft aangetoond dat hij aan de onderhoudseisen heeft voldaan.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Svb vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Tevens is de Svb veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 981,80, en het griffierecht van € 116,- moet worden vergoed.

Uitspraak

04/958 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2004, 03/756 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant heeft mr. A.P. van Elswijk, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Slovacek.
Na de behandeling ter zitting is de Raad gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad besloten heeft het onderzoek te heropenen. De zaak is door de enkelvoudige kamer van de Raad verwezen naar een meervoudige kamer.
Namens appellant is nog een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 17 maart 2006, waar appellant en zijn gemachtigde niet zijn verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Slovacek.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 23 september 2002, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 30 januari 2003 (hierna: het bestreden besluit), heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij over het vierde kwartaal van 2001 voor de kinderen Souad, geboren [in] 1987, Rafik, geboren [in] 1990, en Mohamed, geboren [in] 1994, geen recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), omdat appellant er niet in geslaagd is op eenvoudig te controleren wijze aan te tonen dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden.
De Svb heeft zijn oordeel gegrond op de overwegingen dat voornoemde kinderen niet tot het huishouden van appellant behoren (er is geen sprake van een dubbel huishouden), maar woonachtig zijn bij de echtgenote van appellant in Marokko, die de verzorgster is van de kinderen. Ondanks dat de echtgenote van appellant al sinds jaren de beschikking heeft over een eigen bankrekening, heeft appellant de twee ter voldoening van de onderhoudsbijdragen verrichte stortingen (zijnde een storting van f. 852,- op 9 oktober 2001 en een storting van f. 2090,- op 13 november 2001) ten onrechte niet gericht aan de verzorgster van de kinderen, maar gericht aan zijn broer, Aissa Guermat. Het feit dat de echtgenote van appellant slecht ter been is en analfabete is, vormde naar de mening van de Svb geen reden om de onderhoudsbijdragen niet rechtstreeks naar zijn echtgenote over te maken, daar zijn echtgenote de mogelijkheid had om zelf een derde te machtigen die vervolgens, op haar verzoek, de bedragen van haar rekening kon opnemen. Appellant heeft derhalve naar het oordeel van de Svb niet op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen.
De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat hij niet op eenvoudig te controleren wijze heeft aangetoond in belangrijke mate te hebben bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen. Daartoe wordt aangevoerd dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met het feit dat de moeder van de kinderen wegens gezondheidsredenen en het feit dat zij analfabete is niet in staat is om alleen voor de kinderen te zorgen en Aissa Guermat, de broer van appellant, de financiële aangelegenheden van het gezin regelt. Voorts is Aissa Guermat ook zeer betrokken bij de verdere verzorging en opvoeding van de kinderen.
In zijn verweerschrift heeft de Svb aangegeven zich niet te kunnen vinden in voormeld standpunt van appellant en wordt betwist dat Aissa Guermat kan worden aangemerkt als (mede)verzorger van de kinderen van appellant.
Ter zitting van de Raad op 12 augustus 2005 heeft de Svb medegedeeld niet langer vast te houden aan zijn standpunt dat Aissa Guermat niet als (mede)verzorger van de kinderen kan worden aangemerkt. Appellant heeft naar het oordeel van de Svb, niettemin geen recht op kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2001 omdat hij zijn kinderen niet in belangrijke mate heeft onderhouden, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden om voor kinderbijslag in aanmerking te komen. Appellant heeft immers geen ontvangst- of inningsbewijs van Aissa Guermat overgelegd waaruit blijkt dat hij de storting van f. 852,- heeft opgenomen. De onderhoudsbijdrage van f. 2090,- voldoet niet om voor kinderbijslag in aanmerking te komen. Hieraan is in het bestreden besluit een zijdelingse opmerking gewijd, zo deelt de Svb de Raad mede.
De Raad heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen om appellant de gelegenheid te bieden middels een ontvangstbewijs aan te tonen dat zijn broer de door hem verrichte storting van 9 oktober 2001 ad f. 852,- heeft ontvangen. Appellant heeft het ontvangstbewijs echter niet over kunnen leggen.
Ter zitting op 17 maart 2006 heeft de Svb aangevoerd dat nu appellant niet heeft aangetoond zijn drie kinderen in belangrijke mate te hebben onderhouden, terecht kinderbijslag is geweigerd, en het bestreden besluit in stand gelaten kan worden.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad constateert dat de Svb in hoger beroep niet langer de in het primaire en het bestreden besluit voor de ontzegging van kinderbijslag gebezigde grond handhaaft (namelijk dat de onderhoudsbijdragen niet aan de verzorgster van de kinderen zijn betaald) en de ontzegging van kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2001 nu baseert op de grond dat appellant niet heeft aangetoond zijn drie kinderen middels betalingen aan de (mede)verzorger, Aissa Guermat, in belangrijke mate te hebben onderhouden. De Raad merkt in dit kader op dat hij de zijdelingse verwijzing in het bestreden besluit naar het ontbreken van een ontvangstbewijs van de storting van 9 oktober 2001 niet voldoende acht om aan te nemen dat de ontzegging van kinderbijslag reeds in het bestreden besluit mede gegrond was op de overweging dat niet voldoende in het onderhoud was bijgedragen.
De Svb heeft zijn oordeel dat appellant niet voldoende in het onderhoud heeft bijgedragen nader gegrond op de overweging dat appellant, die f. 823,- (nu € 373,-) per kind per kwartaal diende bij te dragen, over het vierde kwartaal van 2001 twee stortingsbewijzen heeft overgelegd, namelijk een bewijs van een storting van f. 852,- op 9 oktober 2001 en een bewijs van een storting van f. 2090,- op 13 november 2001 en alleen van deze laatste storting een ontvangstbewijs over heeft kunnen leggen, zodat niet aangetoond is dat appellant aan de gestelde onderhoudseis heeft voldaan. Dit laatste oordeel komt de Raad, gelet op zijn vaste rechtspraak met betrekking tot het aantonen van de onderhoudsbijdragen, niet onjuist voor.
Gelet op deze wijziging van de grondslag voor de ontzegging van kinderbijslag in hoger beroep door de Svb, welke samenhangt met de ruimere invulling die door de Svb aan het begrip verzorger is gegeven, is de Raad van oordeel dat appellant in zijn processuele belangen is geschaad. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen om deze reden te worden vernietigd. De Raad ziet niettemin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten nu appellant, die daartoe in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld, niet middels overlegging van een bewijs van ontvangst van de storting ad f 852,- heeft kunnen aantonen dat deze storting een van de verzorgers van zijn kinderen heeft bereikt. Dit betekent dat appellant niet heeft aangetoond toen zijn kinderen in belangrijke mate te hebben onderhouden.
De Raad ziet gelet op het voorgaande aanleiding gedaagde te veroordelen tot betaling van de kosten die appellant in verband met het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De Raad begroot deze kosten op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 337,80 voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand en de vergoeding van de reiskosten van appellant voor het bijwonen van de zitting van 12 augustus 2005.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 981,80 te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het griffierecht ad € 116,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en N.J. Haverkamp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) S. Sweep.
MK