als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 januari 2005, nr. 04/2289 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: Staatssecretaris)
Datum uitspraak: 11 mei 2006
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 7 juli 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Tegen die uitspraak van de Raad van 7 juli 2005, verzonden op 8 juli 2005, heeft appellant verzet gedaan bij brief van 20 augustus 2005.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2006. Appellant is niet verschenen. De Staatssecretaris heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
1. In de, op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt.
Die termijn gaat in op de dag na die waarop de uitspraak door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2. Op grond van de in rubriek I vermelde gegevens stelt de Raad vast dat appellant het verzetschrift te laat heeft ingediend. De aangevallen uitspraak is op 8 juli 2005 per aangetekende post aan appellant verzonden zodat de laatste dag van de verzetstermijn 19 augustus 2005 was. Op die datum was het verzetschrift nog niet bij de Raad ingekomen doch dit is eerst op 23 augustus 2005 gebeurd. Het verzetschrift, dat is gedateerd op 20 augustus 2005 en is verzonden in een enveloppe met 21 augustus 2005 als datum van het poststempel, is ook niet voor het einde van de termijn ter post bezorgd.
3. Ten aanzien van een na afloop van de verzetstermijn ingediend verzetschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Bij schrijven van 2 november 2005 is aan appellant onder meer gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Op deze brief heeft appellant niet gereageerd.
5. Nu niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging zouden kunnen vormen voor dit verzuim, dient het verzet niet-ontvankelijk te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak waartegen verzet was gedaan in stand.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K. Zeilemaker als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2006.
(get.) A. Beuker-Tilstra.