ECLI:NL:CRVB:2006:AX2204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-5638 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging AOW-uitkering wegens gezamenlijke huishouding met kleindochter en terugvordering van te veel betaald ouderdomspensioen

In deze zaak gaat het om de verlaging van de AOW-uitkering van appellante, die samenwoonde met haar kleindochter. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 12 augustus 2003 besloten om het aan appellante toegekende ouderdomspensioen te herzien, omdat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Dit leidde tot de terugvordering van een bedrag van € 8.642,07, dat te veel was betaald over de periode van maart 2001 tot en met augustus 2003. De Svb bepaalde dat appellante vanaf maart 2004 jaarlijks € 648,38 diende terug te betalen. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, waarbij zij instemde met de jaarlijkse terugbetaling, mits zij de Rietkerkuitkering zou ontvangen en het bedrag in april mocht betalen.

De Svb herzag haar besluit op 16 februari 2004, waarbij het terug te vorderen bedrag werd aangepast naar een maandelijkse verrekening van € 284,84. Tijdens de zitting op 17 maart 2006 werd echter duidelijk dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat het te verrekenen bedrag niet correct was berekend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevallen uitspraak niet in stand kon blijven, omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet konden worden gehandhaafd. De Svb werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de onzorgvuldigheden die waren vastgesteld.

De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling, aangezien er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten waren aangetoond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en N.J. Haverkamp als leden. De uitspraak vond plaats op 28 april 2006, waarbij de griffier S. Sweep aanwezig was.

Uitspraak

04/5638 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 september 2004, 04/508 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift, met een bijlage, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2006. Namens appellante is verschenen A.C. Nanlohy, wonende te Waalwijk. De Svb heeft zich laten vertegen-woordigen door J.A.J. Groenendaal, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft de Svb het aan appellante toegekende ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), met ingang van 1 maart 2001 herzien naar het pensioen voor een pensioengerechtigde die een gezamenlijke huishouding voert, omdat sindsdien een kleindochter van appellante bij haar woonde. Nadat was vastgesteld dat, gelet op het inkomen van de kleindochter, geen aanspraak bestond op een toeslag krachtens de AOW, heeft de Svb bij besluit van 28 november 2003 het over het tijdvak van maart 2001 tot en met augustus 2003 te veel betaalde ouderdomspensioen ad € 8.642,07 van appellante teruggevorderd. Ten aanzien van de invordering van dit bedrag is in dit besluit bepaald dat appellante elk jaar in de maand maart een bedrag van € 648,38 dient terug te betalen te beginnen in maart 2004.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij zij heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de betaling van € 648,38 per jaar, mits zij ieder jaar in maart de zogenoemde Rietkerkuitkering zal ontvangen. Verder heeft appellante verzocht om dit bedrag in de maand april van ieder jaar te mogen betalen.
Bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van 28 november 2003 herroepen en is nader bepaald dat de invordering van het te veel betaalde ouderdomspensioen zal plaatsvinden vanaf maart 2004 door middel van een maandelijkse verrekening van € 284,84 met het ouderdomspensioen van appellante.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het bestreden besluit niet in strijd met het verbod van reformatio in peius is genomen, nu de Svb ook los van de bezwaarprocedure bevoegd was de fout ten aanzien van het invorderingsbedrag te herstellen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de Svb appellante ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op het gewijzigde standpunt, zodat het bestreden besluit wegens strijd met het verdedigingsbeginsel niet in stand kan blijven. Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte in stand zijn gebleven en heeft verzocht te bepalen dat de Svb het primaire besluit van 28 november 2003 dient uit te voeren. De Svb heeft in hoger beroep een nader besluit van 24 september 2004 overgelegd, waarin het bedrag van de verrekening vanaf oktober 2004 nader is vastgesteld op € 91,30 per maand.
Ter zitting van de Raad is namens gedaagde medegedeeld dat het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd, nu nader is gebleken dat in ieder geval over het tijdvak van maart 2004 tot oktober 2004 het maandelijks te verrekenen bedrag niet juist is berekend en dat nader bezien dient te worden of het vanaf oktober 2004 gehanteerde bedrag juist is.
Ook de Raad is van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voor-bereid. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De Svb dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het hetgeen hiervoor is overwogen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het griffierecht in hoger beroep ad € 102,- aan appellante dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en N.J. Haverkamp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 april 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) S. Sweep.