ECLI:NL:CRVB:2006:AX2200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/7274 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige melding van loonsomwijziging door betrokkene in het kader van boeteoplegging

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 november 2005. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat betrokkene, een huisarts, tijdig melding had gemaakt van een wijziging in de loonsom. Appellant was van mening dat betrokkene deze mededelingsverplichting niet was nagekomen, wat leidde tot de oplegging van een boete van 37,5% van de verschuldigde premie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat betrokkene na het indienen van de jaaropgaven over 2002, een afwijking van meer dan 5% had in de premielonen ten opzichte van de voorschotnota. Appellant stelde dat betrokkene geen tijdige melding had gemaakt van deze wijziging, wat in strijd zou zijn met artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit. De Raad heeft het betoog van appellant gevolgd en geoordeeld dat de mededelingsverplichting niet was nagekomen.

De Raad heeft ook overwogen dat betrokkene reeds eerder boetes had ontvangen voor het niet naleven van de 5%-regeling, en dat appellant op goede gronden de kwalificatie opzet of grove schuld had aangenomen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien tot een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 11 mei 2006, in aanwezigheid van griffier A. Kovács.

Uitspraak

05/7274 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 november 2005, 05/3402 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
[betrokkene], wonende te Leiden (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 11 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene heeft een huisartsenpraktijk. Na inzending door betrokkene van de jaaropgaven over 2002 is appellant bij de eindafrekening over dat jaar gebleken dat het totaal van de premielonen meer dan 5% afwijkt van het totaal van de premielonen van de aan betrokkene gezonden voorschotnota, terwijl tevens het drempelbedrag is overschreden.
Betrokkene heeft volgens appellant geen (tijdige) melding gemaakt van de loonsomwijziging. Appellant heeft hieraan de conclusie verbonden dat betrokkene haar mededelingsverplichting als neergelegd in artikel 13, derde lid, van het Loonadministratiebesluit, d.d. 28 december 1987, Stcrt. 1987, 225, zoals deze regeling ten tijde hier van belang gold, niet is nagekomen.
In verband hiermee heeft appellant zich bij het besluit van 21 december 2004 op het standpunt gesteld dat sprake is van opzet of grove schuld en een derde overtreding. Met inachtneming van de geldende regelingen inzake boeteoplegging heeft appellant een boete opgelegd van 37,5% van de verschuldigde premie ten bedrage van € 235,-.
Bij het besluit van 20 april 2005 is het bezwaar van betrokkene tegen dat besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit gegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat betrokkene met haar brief van 27 oktober 2002, waarin zij heeft medegedeeld dat het jaarbedrag voor de werknemersverzekeringen voor haar praktijk
€ 34.645,- zal bedragen, heeft voldaan aan haar mededelingsverplichting. Daarbij gaat de rechtbank uit van een tijdige melding omdat appellant de ontvangst van voornoemde brief expliciet heeft erkend en niet heeft betoogd dat deze te laat zou zijn ontvangen.
Appellant kan zich niet met dit oordeel van de rechtbank verenigen. In zijn hoger beroepschrift heeft hij daartoe aangevoerd, waarbij betrokkene wordt aangeduid als gedaagde: 'Op 30 november 2001 werd voor gedaagde de voorschotnota vastgesteld op een cumulatief bedrag (6 premieloonsommen) van € 115.767,- (..). De brief van gedaagde van 27 oktober 2002 werd vervolgens eind november 2002 door ons verwerkt en resulteerde in een cumulatieve premieloonsom van
€ 140.940,- (..). De verwerking van deze brief is overigens reeds medegedeeld in de primaire boetebeslissing van
21 december 2004 (..). Na de brief van 27 oktober 2002 is door gedaagde echter een laatste aanpassing van de voorschotnota doorgegeven, welke aanpassing is verwerkt op 28 januari 2003 (..). Het cumulatieve bedrag van de premieloonsommen volgens deze laatste aanpassing bedraagt € 159.228,-. De vergelijking van deze laatste aanpassing met de uiteindelijke afrekeningsnota (..) levert een overtreding van de zogenaamde 5%- regeling op (..), doordat het verschil tussen deze aanpassing en de afrekeningsnota 10,19% van de voorschotnota bedraagt. Overigens zou een overtreding ook zijn geconstateerd bij vergelijking van de voorlaatste aanpassing (naar aanleiding van de brief van 27 oktober 2002) met de uiteindelijke afrekeningsnota; dan zou zelfs sprake zijn geweest van een overschrijding van 24,53%'.
De Raad verenigt zich met dit betoog van appellant en maakt dit tot de zijne.
Nu vaststaat dat betrokkene reeds twee boetes heeft opgelegd gekregen ter zake van het niet nakomen van de 5 %-regeling, is de Raad van oordeel dat appellant op goede gronden en in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen inzake boeteoplegging de kwalificatie opzet of grove schuld heeft aangenomen en een boete heeft opgelegd van 37,5%.
Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep.
De Raad ziet tot slot geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A. Kovács.