04/455 WAO, 04/901 WAO, 04/903 WAO
1. [naam betrokkene], wonende te [woonplaats],
2. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, kenmerk 03/306 en 03/870 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 11 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant sub 1 (verder te noemen: betrokkene) heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, kenmerk 03/306.
Appellant sub 2 (verder te noemen: het Uwv) heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, kenmerk 03/870.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2006. Namens betrokkene is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en namens het Uwv zijn verschenen mr. R.G. Willems-Cremers en F.P.L. Smeets, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Betrokkene werkte laatstelijk bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats].
Bij besluit van 17 augustus 1987 heeft het Uwv met ingang van 2 september 1987 aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op f 147,57. In dit besluit heeft betrokkene berust.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van betrokkene heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2002 het WAO-dagloon van betrokkene met volledig terugwerkende kracht alsnog vastgesteld op € 70,93. Daarbij is alsnog rekening gehouden met een reiskostenvergoeding buitenland van € 675,23 per jaar en een pensionkostentoeslag van € 20,95 per vier weken.
In bezwaar is aangevoerd dat bij de dagloonberekening ook rekening moet worden gehouden met de zes extra reisdagen en de extra vakantiedagen die betrokkene genoot. Ook moet vakantietoeslag worden bijgeteld over de reiskostenvergoeding buitenland en pensionkostentoeslag. Tot slot is aangevoerd dat ten onrechte de CAO-toeslag niet is meegenomen in de dagloonberekening.
Bij besluit op bezwaar van 3 maart 2003 (verder te noemen: bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van
7 november 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft betrokkene zijn standpunt gehandhaafd.
Ingaande 1 september 1992 heeft betrokkene ook recht op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Het WW-dagloon is bij besluit van 10 november 1992 vastgesteld aan de hand van het WAO-dagloon. In dat besluit heeft betrokkene berust.
Bij brief van 6 december 2002 is namens betrokkene verzocht het WW-dagloon, evenals het WAO-dagloon, te verhogen en daarbij is tevens aanspraak gemaakt op wettelijke rente. Hieraan heeft het Uwv gevolg gegeven bij besluit van 24 februari 2003, waarbij het WW-dagloon per 1 september 1992 is vastgesteld op € 45,92. Bij besluit van 28 april 2003 is het bezwaar tegen het besluit van 24 februari 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 28 april 2003 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 maart 2003 heeft het Uwv geweigerd wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling van de WW-uitkering. Bij besluit van 13 juni 2003 (verder te noemen: bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bestreden besluit 2 vernietigd. Volgens de rechtbank dient het Uwv ingaande 1 december 1992 wettelijke rente te vergoeden.
Het Uwv heeft in hoger beroep erkend dat het besluit van 10 november 1992 onrechtmatig was. Volgens het Uwv dienen de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit echter veeleer voor risico van betrokkene te komen. Daartoe acht het Uwv doorslaggevend dat betrokkene zelf onvolledige gegevens heeft verstrekt, akkoord is gegaan met de dagloonvaststelling en eerst na geruime tijd om herziening van zijn dagloon heeft verzocht.
De Raad overweegt als volgt.
De hoogte van het dagloon
Naar aanleiding van een verzoek van betrokkene is het Uwv teruggekomen van het besluit van 17 augustus 1987.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005, LJN AU0008, is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan betrokkene is aan te geven waarom dat eerdere besluit niet juist zou zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft gedaagde bij het nemen van het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra vakantiedagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Met betrekking tot de CAO-toeslag overweegt de Raad dat betrokkene niet heeft aangetoond dat hij in de referteperiode van
1 september 1985 tot 1 september 1986 daadwerkelijk een CAO-toeslag heeft ontvangen. De door betrokkene overgelegde overzichten acht de Raad onvoldoende bewijs. Een salarisstrook waaruit blijkt dat betrokkene in de referteperiode de CAO-toeslag ontving, is niet overgelegd. De door betrokkene overgelegde salarisstrook waarop een CAO-toeslag voorkomt is die van periode 12 van 1986. Dat is buiten de genoemde referteperiode.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
Uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005, LJN AU8983, volgt dat het standpunt van het Uwv door de Raad wordt onderschreven. Het verzoek van 6 december 2002 is door het Uwv op 10 december 2002 ontvangen. Op zijn vroegst zou het Uwv ingaande 1 maart 2003 wettelijke rente dienen te vergoeden, toen had de nabetaling echter al plaatsgevonden.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden vernietigd en het beroep tegen bestreden besluit 2 dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten acht de Raad geen termen aanwezig. Met betrekking tot het verzoek van betrokkene om het Uwv te veroordelen in de proceskosten voor de fase van het hoger beroep, merkt de Raad op dat het hoger beroep van het Uwv, gelet op het hoger beroepschrift, van meet af aan beperkt is geweest tot de uitspraak van
5 januari 2004, voorzover die ziet op de vergoeding van wettelijke rente.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak van 5 januari 2004 met kenmerk 03/306;
Vernietigt de aangevallen uitspraak van 5 januari 2004 met kenmerk 03/870;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 13 juni 2003 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2006.