ECLI:NL:CRVB:2006:AX1657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-1975 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van WAO-dagloon en provisieregeling voor accountmanager

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de vaststelling van het WAO-dagloon aan de orde is. Appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 21 februari 2005, waarin het besluit van het Uwv om het dagloon vast te stellen op € 80,12 werd bekritiseerd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 mei 2006 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het geschil beoordeeld moet worden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het geschil is ontstaan naar aanleiding van een besluit van 3 september 1997, waarbij aan appellant uitkeringen zijn toegekend, berekend naar een dagloon van f 149,11. De rechtbank Amsterdam heeft eerder dit besluit vernietigd, omdat het dagloon niet correct was vastgesteld op basis van het loon van een soortgelijke werknemer, in dit geval een startende accountmanager met een provisieregeling.

Na de vernietiging heeft het Uwv het dagloon opnieuw vastgesteld, maar appellant was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend. De Raad heeft de beroepsgronden van appellant, die voornamelijk een herhaling waren van eerdere argumenten, niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat de vaststelling van het dagloon, gebaseerd op het basissalaris en de provisie van een soortgelijke werknemer, aanvaardbaar is. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om de uitspraak van de rechtbank te herzien en bevestigt deze. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.H. Polderman-Eelderink.

Uitspraak

05/1975 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2005, 04/1000 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 11 mei 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Bakker, verbonden aan de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2006. Zoals aangekondigd, is appellant niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.N.A. Klerkx, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Aan het onderhavige geschil ligt ten grondslag het besluit van 3 september 1997, waarbij aan appellant met ingang van 24 oktober 1996 uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO zijn toegekend, berekend naar een dagloon van f 149,11. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 21 januari 1999, voorzover hier van belang, dit besluit vernietigd. Daartoe is onder meer overwogen dat het dagloon ten onrechte niet is gebaseerd op het loon van de soortgelijke werknemer als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Dagloon-regelen WAO, waarbij als soortgelijke werknemer dient te worden aangemerkt de startende accountmanager die naast zijn basissalaris een provisieregeling heeft.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 25 juli 2003 het dagloon met ingang van 24 oktober 1996 vastgesteld op € 80,12. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juli 2003 is bij besluit van 6 april 2004 ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat het dagloon is vastgesteld in overeenstemming met de uitspraak van 21 januari 1999, waarbij is uitgegaan van het in de arbeidsovereenkomst met [werkgever] (hierna: [werkgever]) overeengekomen basissalaris van f 3.000,-- per maand, een vakantietoeslag van f 240,-- en 20% provisie.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 6 april 2004 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen, waarbij appellant als eiser en het Uwv als verweerder is aangeduid:
"Wat betreft het basissalaris is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht uitgegaan van een bedrag van NLG 3.000,00, nu dit bedrag als salaris is overeengekomen in de schriftelijke arbeidsovereenkomst.
Ten aanzien van de provisieregeling overweegt de rechtbank het volgende. Bij gebreke aan de mogelijkheid om gegevens te verkrijgen van de eigen werkgever van eiser, heeft verweerder navraag gedaan bij een vergelijkbaar bedrijf, Getronics Nederland te Amsterdam. Daaruit is naar voren gekomen dat een startende accountmanager die zijn target haalt een provisie ontvangt van 20% van het bruto loon. Eiser heeft de juistheid van die stelling betwist en gesteld dat verweerder is uitgegaan van een gemiddeld provisie percentage, terwijl in zijn geval sprake is van een veel hogere provisieregeling en er naar het totale inkomen had moeten worden gekeken. De rechtbank deelt echter niet het uitgangspunt van eiser dat er naar het totale inkomen had moeten worden gekeken, nu dat uitgangspunt niet overeenkomt met hetgeen in de uitspraak van de rechtbank van 21 augustus 2002 (lees:1999) bindend is neergelegd. Ook in de brief van eisers gemachtigde van 26 maart 2004, waarin een weergave wordt gegeven van een gesprek met de heer De Jong, manager van Getronics Nederland, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de door verweerder verkregen gegevens onjuist zijn. Uit de weergave van dat gesprek valt immers slechts af te leiden dat de heer de Jong opmerkt dat een account-manager in 2004 een variabel salaris tot 30% kan verdienen, hetgeen geen relevante informatie oplevert met betrekking tot de vraag welke provisie-regeling geldt voor een startende accountmanager in 1996. Daarnaast heeft de rechtbank voor het standpunt van eiser, inhoudende dat in zijn geval een provisie zou gelden tot mogelijk 100% van het basissalaris, ook overigens geen aanknopingspunten kunnen vinden. Eiser heeft geen verifieerbare of controleerbare gegevens overgelegd waaruit op enigerlei wijze valt af te leiden dat een dergelijk hoge provisieregeling voor een soortgelijke werknemer zou hebben kunnen gelden. Gegevens uit het zogenaamde Salariskompas zijn in dat verband onvoldoende. Ook de enkele stelling van eiser dat zijn voormalige werkgever heeft verklaard dat eiser zeker NLG 5.000,00 zou hebben verdiend indien hij niet ziek was geworden, wordt niet ondersteund door enige relevante verklaring of een schriftelijk stuk. De opmerking van eiser dat zijn werkgever deze verklaring zou hebben afgelegd tegenover een buitendienstmedewerker van verweerder wordt niet ondersteund door de gedingstukken. Ook de verwijzing door eiser naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 november 1989 (gepubliceerd in RSV 1990/208) treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de in deze uitspraak aangegeven grenzen van zijn keuzevrijheid niet overschreden, nu zich in dit geval aanwijzingen voordoen die meebrengen dat het onderzoek moest worden gericht op een soortgelijke werknemer, te weten de startende accountant (lees: accountmanager) met een provisieregeling, bij een vergelijkbaar bedrijf, Getronics Nederland. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verweerder de provisie op goede gronden heeft vastgesteld op 20%.".
De Raad heeft in de in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, welke in hoofdzaak een herhaling vormen van het in beroep aangevoerde, geen aanleiding gevonden om de uitspraak van de rechtbank voor onjuist te houden. Hij kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Ook de Raad acht de vaststelling van het dagloon van appellant, waarbij is uitgegaan van het door appellant met [werkgever] overeengekomen basissalaris en de provisie van een soortgelijke werknemer bij Getronics Nederland, aanvaardbaar. Naar aanleiding van de door appellant in hoger beroep overgelegde stukken, te weten de voor hem geldende provisieregeling van [werkgever] en een aantal facturen betreffende de in het voorjaar van 1996 door [werkgever] uitgevoerde projecten merkt de Raad op dat daaruit niet kan worden afgeleid dat een beginnend account-manager aanspraak had kunnen maken op een hogere provisie dan het bedrag waarvan het Uwv op basis van de bij Getronics Nederland ingewonnen informatie is uitgegaan.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
get.) A.H. Polderman-Eelderink.
JK/2446