ECLI:NL:CRVB:2006:AX1611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/4447 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hernieuwde aanvraag WUBO-uitkering op basis van onvoldoende aannemelijkheid van mishandeling door Japanners

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen het besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar aanvraag voor een WUBO-uitkering werd afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op de stelling dat appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, tijdens de bezetting door Japanners mishandeld was, wat zou hebben geleid tot blijvende psychische en fysieke klachten. De Raad had eerder een besluit van verweerster vernietigd, omdat deze onvoldoende gemotiveerd was. In het thans bestreden besluit heeft verweerster de aanvraag opnieuw afgewezen, met de motivering dat de gestelde mishandeling door de Japanners onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij de Raad oordeelde dat de motivering van verweerster voldoende draagkrachtig was. De Raad heeft daarbij ook het sociaal rapport van de moeder van appellante in overweging genomen, waarin geen bevestiging werd gevonden van de gestelde mishandeling van appellante zelf. De uitspraak werd gedaan op 11 mei 2006, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

05/4447 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 11 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 23 juni 2005, kenmerk CR 1884/2005/.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2006. Appellante heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom- van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, is bij besluit van 30 maart 1990 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachoffers 1940-1945 ( hierna: de Wet) en in aanmerking gebracht voor de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Naar blijkt uit het aan dit besluit ten grondslag liggende medisch advies van 13 februari 1990 is daarbij aanvaard dat appellante tot blijvende invaliditeit leidend psychisch letsel heeft opgelopen bij haar gevangenname door de extremisten tijdens de zogenoemde Bersiap-periode.
In februari 2003 heeft appellante bij verweerster een aanvraag ingediend om vergoeding van kosten van acupunctuur behandelingen, die zij stelt nodig te hebben in verband met voortdurende pijnklachten als gevolg van de omstandigheid dat de helft van haar lichaam onvolgroeid is door een hersenbeschadiging die zij toeschrijft aan een mishandeling door Japanners tijdens de bezettingsperiode. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 3 juli 2003, zoals gehandhaafd bij besluit van 29 augustus 2003 op de grond dat appellante niet op grond van haar psychische oorlogsinvaliditeit is aangewezen op acupunctuur. Bij uitspraak van deze Raad van 9 augustus 2004, reg. nr. 03/4726 WUBO, is laatst genoemd besluit van verweerster vernietigd op de grond dat dit besluit niet kan worden gedragen door de door verweerster daaraan gegeven motivering. De Raad heeft daarbij overwogen dat nu de aanvraag van appellante is gebaseerd op het uitgangspunt dat zij hersenletsel heeft opgelopen bij een mishandeling door Japanners en verweerster hieromtrent voorheen geen duidelijk besluit heeft genomen, een afwijzing van die aanvraag kan berusten op de grond dat deze gebeurtenis niet als calamiteit in de zin van de Wet kan worden aanvaard, ofwel bij aanvaarding van die gebeurtenis als calamiteit in de zin van de Wet, dat het hersenletsel duidelijk een andere oorzaak heeft, dan wel bij aanvaarding van het hersenletsel als oorlogsletsel, dat de acupunctuur is voorgeschreven in verband met een andere aandoening dan het hersenletsel.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster uitvoering gegeven aan ’s Raads uitspraak en de aanvraag van appellante andermaal afgewezen, thans op de grond dat de door appellante gestelde mishandeling door de Japanners onvoldoende aannemelijk is geworden.
De Raad heeft in dit geding de vraag te beantwoorden of deze door verweerster aan haar afwijzing ten grondslag gelegde motivering voldoende draagkrachtig is. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
Daartoe kent de Raad evenals verweerster doorslaggevende betekenis toe aan het ten behoeve van een aanvraag op grond van de Wet van de moeder van appellante,
J.N. de Waal-Lim, opgemaakte sociaal rapport, welk sociaal rapport is opgemaakt op basis van verklaringen van appellante zelf. In dit sociaal rapport is vermeld dat de moeder van appellante een zwaar pak slaag heeft gekregen van de Japanners, maar er wordt geen melding van gemaakt dat bij die gelegenheid haar kinderen en in het bijzonder appellante aanwezig waren dan wel dat haar kinderen ook slaag kregen. Ook anderszins is van de gestelde mishandeling van appellante door de Japanners geen enkele bevestiging verkregen.
Dit betekent dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
19.04