ECLI:NL:CRVB:2006:AX1605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/5507 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwde aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en overschrijding bezwaartermijn

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 11 augustus 2005 is genomen. Het betreft een hernieuwde aanvraag van appellante om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, welke aanvraag eerder op 26 juli 2004 was afgewezen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 mei 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 23 maart 2006 was appellante niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. Appellante voerde aan dat haar echtgenoot was overleden na een lange periode van intensieve verzorging, wat haar had verhinderd om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te verontschuldigen.

De Raad concludeerde dat appellante maatregelen had moeten treffen om ervoor te zorgen dat het bezwaarschrift tijdig werd ingediend, ook al had zij te maken met moeilijke gezinsomstandigheden. Daarom werd het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak werd gedaan door C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van griffier J.P. Schieveen.

Uitspraak

05/5507 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 3 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 11 augustus 2005, kenmerk JZ/R90/2005, ten aanzien van haar genomen besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2006. Appellante is niet verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 juli 2004 heeft verweerster afwijzend beslist op een door appellante in oktober 2003 gedane - hernieuwde - aanvraag om te worden erkend als burger-oorlogslachtoffer in de zin van de Wet burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een toeslag als bedoeld in artikel 19 van die wet.
Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar gemaakt bij schrijven van 25 juli 2005, dat blijkens de gedingstukken op 26 juli 2005 door verweerster is ontvangen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de voor de indiening van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn van zes weken. In dat verband is overwogen dat de door appellante aangevoerde omstandigheid de termijnoverschrijding niet kan verontschuldigen, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad overweegt als volgt.
Gezien de hierboven weergegeven feiten staat vast - en wordt overigens niet betwist – dat appellante de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb ruimschoots heeft overschreden.
Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft appellante zowel in bezwaar als in beroep aangegeven dat haar echtgenoot na een lange periode van intensieve verzorging is overleden en dat zij als gevolg daarvan niet in staat was een bezwaarschrift in te dienen.
Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster in hetgeen appellante heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien om niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. De Raad erkent dat appellante te maken heeft gehad met moeilijke gezinsomstandigheden, maar dat laat onverlet dat appellante maatregelen had dienen te treffen om - zonodig met behulp van derden - zorg te dragen voor het tijdig (laten) indienen van een bezwaarschrift.
Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat het beroep van appellante ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
27.03