ECLI:NL:CRVB:2006:AW9664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3288 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de maatregel op ziekengeld wegens overtreding controlevoorschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had besloten om de ziekengelduitkering van appellant te verlagen met 5% wegens overtreding van controlevoorschriften. Appellant had zich ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet en was op 3 juni 2002 niet thuis tijdens een controlebezoek. Hij had op dat moment een bezoek aan de apotheek, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet gelijk te stellen was met een bezoek aan de behandelend arts, waarvoor de verplichting om thuis te blijven niet geldt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank heeft dit bezwaar verworpen. In hoger beroep heeft appellant enkel het argument herhaald dat hij op het moment van de controle een noodzakelijke afspraak had bij de apotheek. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant de controlevoorschriften heeft overtreden. De Raad is van mening dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2006.

Uitspraak

04/3288 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 27 april 2004, 02/3610 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.M. Arets, advocaat te Landgraaf, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2006.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. K.M. van der Sande.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft zich op 30 mei 2002 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld.
Op 3 juni 2002 om 13.40 uur vond aan het huisadres van appellant een controlebezoek plaats, waarbij de controleur geen gehoor kreeg. Aan een volgens de controleur bij die gelegenheid in de brievenbus van appellant gedeponeerde oproep om op 4 juni 2002 om 10.45 uur op het spreekuur te verschijnen heeft appellant niet voldaan.
Naar aanleiding van het vorenstaande heeft gedaagde op 27 juni 2002 besloten om aan appellant wegens overtreding van de controlevoorschriften een maatregel op te leggen door de ziekengelduitkering over een periode van vier weken (3 juni 2002 tot en met 30 juni 2002) te verlagen met 5%.
Appellant heeft tegen voormeld besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 oktober 2002 (het bestreden besluit) heeft gedaagde de bij het primaire besluit opgelegde maatregel gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij – samengevat – overwogen dat appellant, door bij het controlebezoek op 3 juni 2002 niet thuis te zijn, artikel 5 van de controlevoorschriften heeft overtreden. Appellants argument dat hij op dat tijdstip een met het oog op zijn medicijngebruik noodzakelijk bezoek bracht aan de apotheek heeft de rechtbank verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is een bezoek aan een apotheek niet gelijk te stellen met dat aan de behandelend arts, in welke situatie de verplichting om thuis te blijven niet geldt. Verder was de rechtbank niet overtuigd van de noodzaak van het bezoek aan de apotheek op dat tijdstip.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat appellant, door op 4 juni 2002 niet op het spreekuur te verschijnen, artikel 3 van de controlevoorschriften heeft overtreden. Appellants grief dat hij de oproepkaart als gevolg van een verkeerde bezorging niet tijdig had ontvangen, achtte de rechtbank, in aanmerking genomen dat de betrokken controleur heeft verklaard de oproep in de goede brievenbus te hebben gedaan, niet aannemelijk. Deze overtreding van de controlevoorschriften had moeten leiden tot een maatregel van 10% gedurende acht weken. Appellant is dan ook – aldus de rechtbank – door het besluit van het Uwv om de bij het primaire besluit opgelegde maatregel te handhaven niet benadeeld.
De rechtbank was tenslotte van oordeel dat niet was gebleken van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Ziektewet.
In hoger beroep heeft appellants gemachtigde alleen het in eerste aanleg aangevoerde argument met betrekking tot het bezoek aan de apotheek herhaald.
De Raad verenigt zich terzake met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Hierin ligt besloten dat de rechtbank naar het oordeel van de Raad terecht heeft overwogen dat een bezoek aan een apotheek niet kan worden gelijk gesteld met het bezoek aan een behandelend arts, in welk geval de verplichting om thuis te blijven ingevolge artikel 5, derde lid, van de controlevoorschriften niet geldt.
Voor de Raad staat mitsdien vast dat appellant de controlevoorschriften heeft overtreden. Ook de Raad acht van een verminderde verwijtbaarheid niet gebleken.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) P. van der Wal.
RG