ECLI:NL:CRVB:2006:AW7914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1781 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.M. Biever-van Leeuwen
  • M.I. ’t Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer op basis van collectief vervoer

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2006, gaat het om een hoger beroep van appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.E.F. Bredo, tegen het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor financiële tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer. De gemeente Tilburg had de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant, met begeleiding, gebruik kan maken van het collectief vervoer.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat de hardheidsclausule toegepast had moeten worden, overwogen. De Raad oordeelde dat de gemeentelijke verordening, die de uitgangspunten van de goedkoopste adequate voorziening en het primaat van het collectief vervoer hanteert, in dit geval van toepassing is. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie die bevestigt dat het collectief vervoer als een aanvaardbare oplossing wordt gezien, mits er voldoende ondersteuning vanuit de omgeving van de betrokkene is.

De Raad concludeerde dat er in dit geval voldoende gezinsleden aanwezig zijn die, indien nodig, kunnen helpen bij het gebruik van het collectief vervoer. Dit leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond had verklaard. De Raad besloot dan ook om de aangevallen uitspraak te bevestigen, waarmee de afwijzing van de aanvraag in stand bleef.

De uitspraak werd opgemaakt in Utrecht op 22 februari 2006, met de handtekeningen van de plv. griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.

Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 22 februari 2006
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
enkelvoudige kamer
5e zaak, reg.nr: 04/1781 WVG
Inzake: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
tegen
het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.E.F. Bredo, advocaat te Tilburg, zijn vader [naam vader] en zijn broer [appellant]. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
Namens appellant is mr. M.E.F. Bredo in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Breda op 9 maart 2004 gegeven uitspraak, reg.nr. 03/1685 (de aangevallen uitspraak). De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar van
22 mei 2003 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft gedaagde de afwijzing van de aanvraag voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer gehandhaafd op de grond dat appellant met begeleiding gebruik kan maken van het collectief vervoer.
Gelet op de in de gemeentelijke - op de Wvg berustende - verordening neergelegde uitgangspunten van de goedkoopste adequate voorziening en het primaat van het collectief vervoer, die volgens vaste jurisprudentie van de Raad aanvaardbaar worden geacht, en de in het onderzoeksrapport van het Regionaal Indicatie Orgaan Midden Brabant van 10 april 2003 neergelegde medische bevindingen komt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Ook in hetgeen namens appellant ter zitting is aangevoerd, er op neerkomend dat gedaagde de hardheidsclausule had behoren toe te passen, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om het oordeel en de overwegingen van de rechtbank niet te volgen. Daarbij acht de Raad van belang dat zich juist in het onderhavige geval de situatie voordoet dat er vele gezinsleden aanwezig zijn die indien en voorzover nodig geacht moeten worden bij tourbeurt in de begeleiding van appellant bij het gebruik van het collectief vervoer te voorzien. In dit verband zij gewezen op de vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer in zijn uitspraak van 24 december 1999, reg. nr. 98/7777 WVG en van 28 april 1999, reg. nr. 98/687 WVG), inhoudend dat rekening kan worden gehouden met van de betrokken gehandicapten zelf of van anderen in diens omgeving zoals familieleden of huisgenoten, redelijkerwijs te vergen medewerking bij de oplossing of vermindering van de zich voordoende vervoers- of woonproblematiek.
Gelet op het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad beslist als volgt:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 22 februari 2006
De plv. griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.
B.M. Biever-van Leeuwen M.I. ’t Hooft
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.