ECLI:NL:CRVB:2006:AW7804

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1773 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 februari 2005. De Raad had eerder, op 29 november 2005, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de gestelde termijn had betaald. Appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, omdat hij stelde dat de brief van de griffier, waarin de termijn was gesteld, hem niet had bereikt. Tijdens de zitting op 3 april 2006 zijn partijen niet verschenen.

De Raad heeft overwogen dat de brief van 10 augustus 2005, waarin de termijn voor betaling van het griffierecht werd gesteld, niet aangetekend was verzonden. Hierdoor kon niet worden uitgesloten dat appellant deze brief niet heeft ontvangen. Bovendien heeft appellant in de drie maanden na de verzenddatum geen contact opgenomen met de Raad. Gezien deze omstandigheden heeft de Raad geoordeeld dat het verzet gegrond is en dat de eerdere uitspraak van 29 november 2005 vervalt. Het onderzoek zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond, en de griffier zal appellant een nieuwe termijn van drie maanden stellen voor de betaling van het griffierecht. De Raad heeft geen proceskosten vastgesteld die door appellant in het kader van de verzetprocedure zijn gemaakt.

Uitspraak

05/1773 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 februari 2005, 03/942 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 29 november 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 29 november 2005 heeft appellant verzet gedaan.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 april 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 29 november 2005 berust hierop, dat appellant het in hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de bij de brief van de griffier van de Raad van 10 augustus 2005 gestelde termijn van drie maanden heeft voldaan, en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De Raad stelt vast dat de brief van 10 augustus 2005 niet aangetekend is verzonden. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat deze brief appellant niet heeft bereikt. Appellant heeft in de drie maanden na 10 augustus 2005 ook geen contact met de Raad opgenomen.
In die omstandigheden dient het verzet gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 29 november 2005 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De griffier van de Raad zal, bij aangetekende brief, aan appellant een nieuwe termijn van drie maanden stellen voor de betaling van het griffierecht.
Van door appellant in het kader van de verzetprocedure gemaakte proceskosten is de Raad ten slotte niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.