ECLI:NL:CRVB:2006:AW7804
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 februari 2005. De Raad had eerder, op 29 november 2005, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de gestelde termijn had betaald. Appellant heeft hiertegen verzet aangetekend, omdat hij stelde dat de brief van de griffier, waarin de termijn was gesteld, hem niet had bereikt. Tijdens de zitting op 3 april 2006 zijn partijen niet verschenen.
De Raad heeft overwogen dat de brief van 10 augustus 2005, waarin de termijn voor betaling van het griffierecht werd gesteld, niet aangetekend was verzonden. Hierdoor kon niet worden uitgesloten dat appellant deze brief niet heeft ontvangen. Bovendien heeft appellant in de drie maanden na de verzenddatum geen contact opgenomen met de Raad. Gezien deze omstandigheden heeft de Raad geoordeeld dat het verzet gegrond is en dat de eerdere uitspraak van 29 november 2005 vervalt. Het onderzoek zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond, en de griffier zal appellant een nieuwe termijn van drie maanden stellen voor de betaling van het griffierecht. De Raad heeft geen proceskosten vastgesteld die door appellant in het kader van de verzetprocedure zijn gemaakt.