ECLI:NL:CRVB:2006:AW7775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzekeringsplicht van een samenwonende partner in het kader van sociale verzekeringswetten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekeringsplicht van een samenwonende partner in het kader van de sociale verzekeringswetten. Het hoger beroep was ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 juli 2005. De rechtbank had het beroep van betrokkene, die samenwoont met mevrouw [M.], gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, waarin werd gesteld dat [M.] als werknemer moest worden aangemerkt op basis van een met een dienstbetrekking gelijk te stellen arbeidsverhouding.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het concubinaat tussen betrokkene en [M.] niet als een familieverhouding kan worden beschouwd in de zin van de relevante sociale verzekeringswetten. De Raad heeft daarbij verwezen naar de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en heeft geconcludeerd dat de eerdere jurisprudentie van de Raad, waarin werd gesteld dat samenwonenden niet gelijkgesteld kunnen worden met gehuwden, nog steeds van toepassing is. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep verworpen en bevestigd dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.
Daarnaast heeft de Raad appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 1.105,72, en heeft hij bepaald dat er een recht van € 422,-- wordt geheven. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de maatschappelijke omstandigheden en rechtsopvattingen omtrent huwelijk en samenwonen in overweging te nemen bij de beoordeling van sociale verzekeringskwesties.