ECLI:NL:CRVB:2006:AW7727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/5475 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 18 juli 2005 in de zaken 03/5502 en 03/5534 geoordeeld. De Raad had eerder, op 22 november 2005, het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat zij het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet tijdig had voldaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. R.A. Rhodes, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. De zitting vond plaats op 6 maart 2006, maar partijen waren niet verschenen.

De Raad overwoog dat appellante niet in verzuim was geweest, maar dat zij het griffierecht niet binnen de gestelde termijn had voldaan. De Raad concludeerde dat er geen grond was om tot een ander oordeel te komen, en dat artikel 22, eerste lid, tweede volzin, van de Beroepswet niet van toepassing was, omdat er geen gezamenlijk beroepschrift was ingediend. Zowel appellante als een andere betrokken partij, O.L. Manuel, waren afzonderlijk griffierecht verschuldigd.

De Raad verklaarde het verzet ongegrond en merkte op dat mr. Rhodes zijn standpunt over de toepasselijkheid van de Beroepswet niet tijdig had kenbaar gemaakt, waardoor het griffierecht alsnog tijdig had kunnen worden voldaan. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier T. Hemelrijk-van den Oudenalder, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

05/5475 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2005, 03/5502 en 03/5534 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College)
Datum uitspraak: 18 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 22 november 2005 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 22 november 2005 heeft mr. R.A. Rhodes, advocaat te Amsterdam, namens appellante verzet gedaan.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 maart 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 22 november 2005 berust hierop, dat appellante het in hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de bij de aangetekend verzonden brief van de griffier van de Raad van 30 september 2005 gestelde termijn van vier weken heeft voldaan, en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In hetgeen mr. Rhodes namens appellante in verzet naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. Artikel 22, eerste lid, tweede volzin, van de Beroepswet is in dit geval niet van toepassing. Er is immers geen sprake van een gezamenlijk (hoger-)beroepschrift van appellante en van O.L. Manuel, maar van twee afzonderlijke (hoger-)beroepschriften. Zowel appellante als Manuel is derhalve griffierecht verschuldigd.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
De Raad merkt overigens nog op dat niet valt in te zien waarom mr. Rhodes zijn standpunt omtrent de toepasselijkheid van artikel 22, eerste lid, tweede volzin, van de Beroepswet niet vóór het einde van de betalingstermijn aan de Raad kenbaar heeft gemaakt. In dat geval had het griffierecht immers - alsnog - tijdig kunnen worden voldaan.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.