ECLI:NL:CRVB:2006:AW7726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/6095 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 juli 2005. Appellant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 29 november 2005, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad oordeelde dat het hoger-beroepschrift niet tijdig was ingediend en dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in verzuim was geweest. Appellant had het afschrift van de aangevallen uitspraak ontvangen op het door hem opgegeven adres, maar had de rechtbank niet geïnformeerd over zijn detentie, waardoor hij pas na zijn vrijlating op 20 september 2005 kennisnam van de uitspraak. De Raad concludeerde dat appellant zelf verantwoordelijk was voor de vertraging en dat er geen reden was om tot een ander oordeel te komen. Het verzet werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

05/6095 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 juli 2005, 05/870 en 05/871 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: het College)
Datum uitspraak: 18 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 29 november 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 29 november 2005 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 29 november 2005 berust hierop, dat het hoger-beroepschrift niet tijdig is ingediend en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In hetgeen appellant in verzet naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. Vaststaat dat het afschrift van de aangevallen uitspraak is gezonden aan het door appellant bij het instellen van het beroep aan de rechtbank opgegeven adres en dat appellant aan de rechtbank geen mededeling heeft gedaan van het feit dat hij gedetineerd was. Appellant heeft het derhalve aan zichzelf te wijten dat hij eerst na zijn ontslag uit detentie op 20 september 2005 kennis heeft gekregen van de aangevallen uitspraak.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.