als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 september 2004, 02/291 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 26 april 2006.
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 23 februari 2005 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad welke is verzonden op 23 februari 2005 heeft appellante bij schrijven van 19 april 2005, welke op 21 april 2005 ter griffie is ontvangen, verzet gedaan. Blijkens de postdatumstempel is het verzetschrift 20 april 2005 ter post bezorgd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2006. Partijen zijn niet verschenen.
In de op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing zijnde artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet, is bepaald dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de uitspraak door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Op grond van de in rubriek I vermelde gegevens moet worden geoordeeld dat het verzetschrift niet tijdig is ingediend, omdat het, gelet op het voorgaande, uiterlijk op
6 april 2005 ter post had moeten zijn bezorgd.
Ten aanzien van een na afloop van de verzetstermijn ingediend verzetschrift blijft
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd, bevat geen door bewijsstukken onderbouwde redenen op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest. Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat in genoemde uitspraak duidelijk is vermeld binnen welke termijn een verzetschrift kan worden ingediend. Appellante heeft eerst na ontvangst van het schrijven van de Raad waarin wordt aangegeven dat er geen verzet is gedaan een verzetschrift ingediend.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006.
(get.) S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning.