ECLI:NL:CRVB:2006:AW6738
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen om toekenning van uitkeringen op basis van het Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen Stichting Maror-gelden Overheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep van twee appellanten, die beiden een aanvraag hadden ingediend voor een uitkering op basis van het Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen Stichting Maror-gelden Overheid. De aanvragen van de appellanten waren eerder afgewezen door het Bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid, die als rechtsopvolger van het Bestuur een verweerschrift had ingediend. De rechtbank Amsterdam had de eerdere besluiten van het Bestuur bevestigd, waarna de appellanten in hoger beroep gingen.
De appellanten stelden dat zij in juli 1939, tijdens een reis van Oostenrijk naar Zuid-Amerika, Nederland probeerden binnen te komen, maar de toegang werd geweigerd. Ze werden teruggestuurd naar Duitsland en konden pas bij een tweede poging hun reis vervolgen, waarbij ze bezittingen en bagage verloren. Ze meenden daarom recht te hebben op een uitkering op basis van het Reglement.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevoerde grieven van de appellanten geen grond boden om de bestreden besluiten te herzien. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de doelgroepomschrijving in het Reglement niet van toepassing was op de appellanten, aangezien zij voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog slechts kort in Nederland verbleven. De Raad was van mening dat de uitsluiting van de appellanten niet als een onbedoeld effect van de toepassing van het Reglement kon worden beschouwd en dat er geen sprake was van onbillijkheden van overwegende aard.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.G. Kasdorp als voorzitter, en werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier E. Heemsbergen.