ECLI:NL:CRVB:2006:AW5624

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/5415 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2006 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 29 november 2005. Appellant had verzet aangetekend omdat hij het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de gestelde termijn had betaald. De Raad oordeelde dat redelijkerwijs niet kon worden vastgesteld dat appellant in verzuim was. Belangrijk was dat appellant de intentie had om het griffierecht tijdig te voldoen en dat er onvoldoende verwijtbaarheid was voor het feit dat een bedrag van € 3,-- pas na de betalingstermijn op de rekening van de Raad was bijgeschreven.

De Raad verklaarde het verzet gegrond, wat betekende dat de eerdere uitspraak van 29 november 2005 verviel en het onderzoek in de stand werd voortgezet waarin het zich bevond. Tevens werd het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die waren begroot op € 15,80 aan reiskosten. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier A.H. Polderman-Eelderink, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

05/5415 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2005, 05/86 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van
29 november 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 29 november 2005 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 29 november 2005 berust hierop, dat appellant het in hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de bij de aangetekend verzonden brief van de griffier van de Raad van 29 september 2005 gestelde termijn van vier weken heeft voldaan, en dat op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Op grond van hetgeen in het kader van de verzetprocedure is gebleken, stelt de Raad vast dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. De Raad acht daarvoor doorslaggevend dat appellant uitdrukkelijk de intentie heeft gehad het verschuldigde griffierecht binnen de betalingstermijn te voldoen, en voorts dat hem onvoldoende verwijt treft ter zake van het gegeven dat een bedrag van € 3,-- eerst na het verstrijken van de betalingstermijn op de rekening van de Raad is bijgeschreven.
Gelet op het voorgaande dient het verzet gegrond te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 29 november 2005 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Nu het uiteindelijk betaalde bedrag van € 103,-- inmiddels aan appellant is terugbetaald, zal de griffier van de Raad, bij aangetekende brief, aan appellant een nieuwe termijn van vier weken stellen voor de betaling van het griffierecht.
De Raad ziet ten slotte aanleiding het College te veroordelen in de door appellant in verband met de verzetprocedure gemaakte proceskosten, begroot op € 15,80 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 15,80, te betalen door de gemeente Rotterdam.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.