ECLI:NL:CRVB:2006:AW4600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6844 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk ontslag van ambtenaar en ontvankelijkheid van bezwaarschriften

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die zijn beroep tegen een voorwaardelijk ontslag ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 april 2006 uitspraak gedaan. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J. Achterveld, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. De rechtbank had het bezwaarschrift van de appellant van 5 februari 2003 ongegrond verklaard en het bezwaarschrift van 29 september 2002 niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang.

De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van 5 februari 2003 buiten de termijn was ingediend en dat de omstandigheden van de appellant, waaronder zijn gemoedstoestand, niet tot verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding konden leiden. De Raad bevestigt de niet-ontvankelijkheid van dit bezwaarschrift. Echter, de Raad is het niet eens met de rechtbank over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van 29 september 2002. De Raad oordeelt dat indien dit bezwaarschrift ontvankelijk zou zijn, de appellant recht heeft op een inhoudelijk oordeel over zijn ontslag.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op het bezwaarschrift van 29 september 2002 en verklaart dit beroep ongegrond. De Raad veroordeelt het College in de proceskosten van de appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- en bepaalt dat de gemeente Heerenveen het door de appellant betaalde griffierecht van € 205,- vergoedt.

Uitspraak

04/6844 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 november 2004, nr. 04/823 AW (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Achterveld, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.C. Mertens, werkzaam bij Kragten en Partner te Hoogeveen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was werkzaam als medewerker Wijkteam van de afdeling Wijkbeheer van de sector ROM van de gemeente Heerenveen. In september 2001 is aan hem voorwaardelijk strafontslag verleend met een proeftijd van één jaar. Bij brief van
24 september 2002, verzonden op 26 september 2002, is aan hem het voornemen kenbaar gemaakt over te gaan tot tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke ontslagbesluit. In die brief is appellant de gelegenheid geboden zijn zienswijze te geven ten aanzien van dit voornemen. Bij brief van 29 september 2002 met als opschrift “onderwerp: bezwaarschrift” heeft appellant meegedeeld bezwaar te maken tegen de inhoud van de brief van 24 september 2002 en daarover verder mondeling toelichting te zullen geven. Die toelichting is gegeven op de hoorzitting van 8 oktober 2002 over het voornemen tot strafontslag. Bij ongedateerd schrijven, bij het College binnengekomen op 15 oktober 2002, heeft appellant aangegeven welke veranderingen hij aangebracht wenst te zien in het verslag van deze hoorzitting.
1.2. Bij besluit van 11 oktober 2002, aan appellant meegedeeld bij brief gedateerd
9 oktober 2002 en verzonden 16 oktober 2002, is aan hem met ingang van 20 oktober 2002 definitief strafontslag verleend. Daartegen is namens appellant bij brief van
5 februari 2003 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 7 juni 2004 heeft het College het bezwaarschrift van 5 februari 2003 en dat van 29 september 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep voorzover betrekking hebbend op het bezwaarschrift van 5 februari 2003 ongegrond verklaard en voorzover betrekking hebbend op het bezwaarschrift van 29 september niet-ontvankelijk, dit laatste wegens gebrek aan procesbelang. In hoger beroep zijn beide onderdelen aangevochten.
3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht als volgt.
3.1. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 5 februari 2003 buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend. Namens appellant is ook thans aangevoerd dat die termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht gelet op zijn gemoedstoestand eind 2002. Appellant had destijds een aantal persoonlijke problemen die er naar zijn zeggen aan in de weg stonden dat hij tijdig in het geweer kwam tegen zijn strafontslag. Die stelling is onderbouwd met medische rapportages. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kunnen leiden. Uit de rapportages kan niet worden afgeleid dat appellant psychisch dan wel anderszins buiten staat was zijn belangen te (laten) behartigen. Bovendien blijkt uit de stukken dat appellant in oktober 2002 is bezocht door een medewerker van Personeelszaken die hem heeft gewezen op het belang van het indienen van een bezwaar-schrift tegen het ontslagbesluit. De niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift van 5 februari 2003 was dus terecht en de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
3.2. Het oordeel van de rechtbank dat appellant geen procesbelang meer heeft ten aanzien van zijn bezwaarschrift van 29 september 2002 deelt de Raad niet. Indien dit bezwaarschrift wel ontvankelijk zou zijn, heeft appellant immers recht op een inhoudelijk oordeel over zijn ontslag bij beslissing op bezwaar. De aangevallen uitspraak komt dan ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal niet terugverwijzen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Raad over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van 29 september 2002 het volgende.
3.2.1. Namens appellant is betoogd dat de brief van 29 september 2002, door appellant bezwaarschrift genoemd en door het College ook als zodanig in behandeling genomen, als voortijdig ingediend bezwaarschrift gericht tegen het ontslagbesluit van 11 oktober 2002 moet worden aangemerkt, zodat wel degelijk sprake is van een ontvankelijk bezwaar. Die stelling kan door de Raad niet worden gevolgd, reeds omdat niet is voldaan aan de daartoe in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde vereisten dat het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen dan wel nog niet tot stand was gekomen maar de indiener kon menen dat dit wel zo was. Uit de gedingstukken blijkt dat het ontslagbesluit eerst op 11 oktober 2002 is genomen en er is geen enkel aanknopingpunt te vinden voor de aanname dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat dit besluit al eerder tot stand was gekomen.
3.2.2. De omstandigheid dat het College de brief van appellant van 29 september 2002 per abuis aanvankelijk in behandeling heeft genomen als bezwaarschrift kan daaraan niet afdoen. De verwarring waartoe dit mogelijk bij appellant heeft geleid, acht de Raad in de eerste plaats weggenomen door hetgeen besproken is bij het in 3.1. genoemde bezoek van een medewerker van Personeelszaken en in de tweede plaats door de brief van
12 november 2002, waarin appellant wordt meegedeeld dat het bezwaarschrift van
29 september 2002 te vroeg is én ongemotiveerd en dat die bezwaarschriftenprocedure wordt beëindigd. Op dat schrijven heeft appellant niet gereageerd.
3.2.3. Hieruit volgt dat het College bij het bestreden besluit het bezwaarschrift van
29 september 2002 eveneens terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van appellant had dan ook door de rechtbank in zijn geheel ongegrond moeten worden verklaard.
3.3. In hoger beroep is namens appellant nog gesteld dat de ongedateerde brief, ingekomen op 15 oktober 2002, als voortijdig ingediend bezwaarschrift moet worden aangemerkt. Op dat moment was het bestreden besluit al wel genomen, maar nog niet aan appellant verzonden. Met het College is de Raad van oordeel dat de inhoud van die brief van appellant in het geheel geen aanknopingspunten biedt voor het aanvaarden van die stelling.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het College op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover het beroep betreffende het bezwaarschrift van 29 september 2002 niet-ontvankelijk is verklaard;
Verklaart dat beroep ongegrond;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Heerenveen;
Bepaalt dat de gemeente Heerenveen aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 205,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 april 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) O.C. Boute.
HD
19.03