ECLI:NL:CRVB:2006:AW4351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-2035 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 april 2006 uitspraak gedaan. Appellante had haar aanvraag voor bijstandsuitkering op 12 januari 2004 ingediend, maar het College heeft deze aanvraag op 25 mei 2004 afgewezen, omdat het bezwaar dat appellante op 24 februari 2004 indiende, niet-ontvankelijk werd verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 6 maart 2006 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.C. Walker, haar standpunt toegelicht. Appellante stelde dat zij door ernstige psychische problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante in staat was om haar zus in te schakelen om een bezwaarschrift op te stellen, wat op 5 februari 2004 gebeurde. De Raad oordeelde dat het College niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door niet expliciet te vermelden dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften in bestuursrechtelijke procedures. De Raad benadrukt dat de mogelijkheid om gronden voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding naar voren te brengen, voldoende was geboden tijdens de hoorzitting.

Uitspraak

05/2035 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2005, 04/2931 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C. Walker, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een nader stuk ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 maart 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Walker. Het College heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 12 januari 2004 heeft het College de aanvraag van appellante om een bijstandsuitkering afgewezen. Op
24 februari 2004 heeft appellante haar bezwaarschrift tegen dit besluit bij het College afgegeven. Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het College het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens - niet verschoonbare - overschrijding van de bezwaartermijn. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Dit betekent dat ook de Raad appellante niet volgt in haar stellingname dat zij als gevolg van ernstige psychische problemen niet in staat was tijdig bezwaar te maken dan wel de juiste persoon in te schakelen om haar belangen te behartigen, en evenmin in haar stellingname dat het College het besluit van 25 mei 2004 onzorgvuldig heeft voorbereid.
De Raad voegt aan het door de rechtbank overwogene nog toe, dat appellante in staat is gebleken - tijdig - haar zus in te schakelen om een bezwaarschrift voor haar op te stellen. Haar zus heeft het bezwaarschrift op 5 februari 2004 aan appellante gegeven. Appellante heeft het bezwaarschrift vervolgens op 24 februari 2004 bij het College afgegeven. Niet valt in te zien waarom appellante op 24 februari 2004 (één dag na het verstrijken van de bezwaartermijn) wel en in de periode van
5 februari 2004 tot en met 23 februari 2004 niet in staat zou zijn het bezwaarschrift in te dienen.
In hoger beroep is nog aangevoerd dat het College heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door, anders dan gebruikelijk, in het geval van appellante niet bij de kennisgeving voor de hoorzitting in bezwaar aan te geven dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De Raad ziet echter niet dat het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat een bestuursorgaan in alle gevallen de bezwaarschriftprocedure op dezelfde wijze zou moeten inrichten. Bovendien is appellante tijdens de hoorzitting ten volle in de gelegenheid gesteld - mogelijke - gronden voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding naar voren te brengen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.