ECLI:NL:CRVB:2006:AW4162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/231 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met WW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2004. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het ging om de herziening van het recht op bijstand over de periode van 1 september 1997 tot en met 22 februari 1998 en de terugvordering van ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.069,47. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.P. Dayala, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 6 maart 2006 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen verwezen naar de feiten en omstandigheden zoals beschreven in de aangevallen uitspraak. Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald die eerder door de rechtbank waren verworpen. De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Appellante stelde dat zij in de betreffende periode niet had gewerkt en geen WW-uitkering had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam terecht was afgegaan op informatie van de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Cadans).

De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn voor herziening of terugvordering van de bijstandsuitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is genomen door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier T. Hemelrijk-van den Oudenalder, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2006.

Uitspraak

05/231 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2004, 04/706 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 maart 2006, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en de van toepassing zijnde algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad, gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van het College van 6 januari 2004, inhoudende de herziening van het recht op bijstand van appellante over de periode van 1 september 1997 tot en met 22 februari 1998 en de terugvordering van de over die periode ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.069,47, ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante de in eerste aanleg aangevoerde en door de rechtbank verworpen gronden herhaald.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Dit betekent dat ook de Raad appellante niet volgt in haar stellingen dat zij in de in geding zijnde periode niet heeft gewerkt en ook geen WW-uitkering heeft ontvangen, dat zij in die periode ook niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, dat het College ten onrechte is afgegaan op de van de Belastingdienst ontvangen informatie en de daaraan ten grondslag liggende informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Cadans), en dat de aanmerkelijke kans bestaat dat sprake is van een persoonsverwisseling als gevolg van misbruik van een verloren paspoort. De Raad voegt aan het door de rechtbank overwogene nog toe, dat het College in het verweerschrift in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat uit de gegevens van Cadans blijkt dat appellante over de eerste helft van 1997 eveneens een WW-uitkering heeft ontvangen, zodat de juiste gegevens van appellante bij Cadans bekend waren.
Nu in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen gronden zijn gelegen voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan van herziening en/of terugvordering had moeten worden afgezien, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.