ECLI:NL:CRVB:2006:AW4071
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- J.W. Schuttel
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die op 14 april 2006 door de Centrale Raad van Beroep werd behandeld. Appellant, die eind 2005 is overleden, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 augustus 2002. Dit besluit verklaarde het bezwaar ongegrond tegen een eerdere herziening van zijn uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 35 tot 45% in plaats van 80% of meer. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak op 28 november 2003 geoordeeld dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de herziening terecht was.
In hoger beroep werd door de erven van appellant aangevoerd dat hij op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt was. Ter ondersteuning van dit standpunt werd een rapport van psychiater-psychotherapeut S. Bissessur overgelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit van het Uwv te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv correct was. De Raad nam daarbij de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de psychische beperkingen van appellant op de datum in geding niet onjuist waren vastgesteld.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en J.W. Schuttel en G.J.H. Doornewaard als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij N.E. Nijdam aanwezig was. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv op goede gronden in stand kon blijven, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.