ECLI:NL:CRVB:2006:AW4071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6405 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • J.W. Schuttel
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die op 14 april 2006 door de Centrale Raad van Beroep werd behandeld. Appellant, die eind 2005 is overleden, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 augustus 2002. Dit besluit verklaarde het bezwaar ongegrond tegen een eerdere herziening van zijn uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 35 tot 45% in plaats van 80% of meer. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak op 28 november 2003 geoordeeld dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de herziening terecht was.

In hoger beroep werd door de erven van appellant aangevoerd dat hij op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt was. Ter ondersteuning van dit standpunt werd een rapport van psychiater-psychotherapeut S. Bissessur overgelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit van het Uwv te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv correct was. De Raad nam daarbij de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de psychische beperkingen van appellant op de datum in geding niet onjuist waren vastgesteld.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en J.W. Schuttel en G.J.H. Doornewaard als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij N.E. Nijdam aanwezig was. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv op goede gronden in stand kon blijven, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

03/6405 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [betrokkene],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2003, 02/3872 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] (hierna: appellant)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 14 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A.M. van Dijk, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant is eind 2005 overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2006. De erven van appellant zijn niet verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuyzen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 22 augustus 2002 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2001, waarbij de aan appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeids- ongeschiktheid van 80% of meer toegekende uitkering per 7 februari 2002 is herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de uitkering van appellant ingevolge de WAO per 7 februari 2002 dient te worden herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Naar het oordeel van de rechtbank rust het bestreden besluit van 22 augustus 2002 op een juiste medische en arbeidskundige grondslag.
Van de zijde van appellant is in hoger beroep naar voren gebracht dat hij op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Ter ondersteuning van dit standpunt is de rapportage van psychiater-psychotherapeut S. Bissessur van 14 juli 2005 aan de Raad gestuurd.
De Raad overweegt als volgt.
In hoger beroep ligt de vraag voor of bij de aangevallen uitspraak terecht en op goede gronden het bestreden besluit in stand is gelaten. De Raad beantwoordt deze vraag op basis van de voorhanden gedingstukken en hetgeen in hoger beroep namens appellant is aangevoerd bevestigend, dit onder overneming van hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en geoordeeld.
De Raad is van oordeel dat uit het in hoger beroep overgelegde rapport van Bissessur d.d. 14 juni 2006 niet is gebleken dat de psychische beperkingen van appellant op de hier in geding zijnde datum 7 februari 2002 onjuist zijn vastgesteld. De Raad onderschrijft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek, die in reactie op genoemd rapport heeft aangegeven dat de klachten die Bissessur noemt bekend zijn en zijn betrokken bij de herbeoordeling en heroverweging.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J.W. Schuttel en G.J.H. Doornewaard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) N.E. Nijdam.