ECLI:NL:CRVB:2006:AW3540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1479 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 april 2006 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.P. Kuijper, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering te herzien van 80-100% naar 15-25%. Appellant betwist de juistheid van de arbeidskundige grondslag en stelt dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende informatie op te vragen bij zijn behandelende artsen. Hij is van mening dat de functies die hem zijn voorgehouden niet geschikt zijn en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn leeftijd en beperkte opleiding.

De Raad heeft het medisch onderzoek van het Uwv beoordeeld en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat het onderzoek ondeugdelijk is geweest. De Raad oordeelt dat de medische gegevens voldoende zijn om de beperkingen van appellant vast te stellen. Appellant heeft geen nieuwe gegevens overgelegd die de zaak in een ander licht zouden kunnen plaatsen. De Raad wijst de stelling van appellant af dat de informatie die in de bezwaarfase is verkregen niet recent en te summier was. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt door de Raad als voldoende onderbouwd beschouwd. Er zijn voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen die appellant kan vervullen, rekening houdend met zijn belastbaarheid en opleiding.

De Raad concludeert dat de herziening van de uitkering niet onevenredig zwaar is voor appellant, en dat leeftijd en opleidingsniveau geen rol spelen in de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

04/1479 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2004, 02/5268, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 21 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.P. Kuijper, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 april 2002 heeft het Uwv appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van 80-100%, per 21 mei 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van 15-25%.
Bij besluit van 17 oktober 2002 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2002 ongegrond verklaard.
Het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv het onderzoek naar de mate van zijn arbeidsongeschiktheid onzorgvuldig en onnauwkeurig heeft verricht. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts informatie heeft opgevraagd bij de appellant behandelende artsen. Pas in de bezwaarfase is informatie opgevraagd, doch de verkregen informatie was niet recent en te summier. De bezwaarverzekeringsarts heeft weliswaar nadere beperkingen aangenomen, maar dat heeft niet tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage geleid. De appellant voorgehouden functies zijn niet geschikt voor hem. Voorts heeft het Uwv, mede gezien de leeftijd en beperkte opleiding van appellant, geen rekening gehouden met de onevenredig zware gevolgen van het bestreden besluit. Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte zijn bezwaren tegen deze punten heeft verworpen.
De Raad is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het medisch onderzoek onvolledig of anderszins ondeugdelijk is geweest. Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens onvoldoende aanleiding te oordelen dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Van de zijde van appellant zijn geen stukken ingediend die een ander licht op de zaak werpen. Ook de (met toestemming van het Uwv) eerst ter zitting van de Raad overgelegde stukken van appellants huisarts van 1 september 2004 en 16 februari 2006, maken dat niet anders, reeds omdat die stukken geen betrekking hebben om de thans in geding zijnde datum van 21 mei 2002. De Raad volgt niet de stelling van appellant dat de door het Uwv in de bezwaarfase ontvangen informatie niet recent en te summier was en dat (mede) om die reden het medisch onderzoek onzorgvuldig of onnauwkeurig is te achten. Het staat appellant vrij om zelf meer of andere gegevens in te dienen als het Uwv naar appellants mening onvoldoende of onbruikbare informatie van de behandelend sector heeft gekregen.
Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft naar het oordeel van de Raad geen gebreken. Er zijn voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen geduid die appellant met zijn belastbaarheid en opleiding moet kunnen vervullen.
De Raad volgt niet de stelling van appellant dat de herziening van zijn uitkering onevenredig zwaar is vanwege zijn leeftijd en opleidingsniveau. Dergelijke factoren kunnen geen rol spelen bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
Het vorenstaande brengt met zich dat het hoger beroep van appellant faalt. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.