ECLI:NL:CRVB:2006:AW3531
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin haar beroep tegen de weigering van een WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 april 2006 uitspraak gedaan. Appellante had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze omdat zij niet gedurende 52 weken aaneen arbeidsongeschikt was geweest. Appellante stelde dat zij op de datum in geding beperkingen ondervond die recht gaven op een volledige of gedeeltelijke WAO-uitkering. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
Tijdens de zitting op 10 maart 2006 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.H. Nuyens. De Raad overwoog dat appellante geen argumenten had aangedragen die de conclusie van het Uwv konden weerleggen. De Raad concludeerde dat het onderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv niet onvolledig of onzorgvuldig was geweest en dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. Het rapport van de medisch adviseur van appellante, J. Schipper, dat in hoger beroep was ingediend, bood geen nieuwe inzichten. De Raad merkte op dat de beperkingen die door Schipper werden geconstateerd niet geobjectiveerd waren en dat er geen evidente afwijkingen waren vastgesteld tijdens het lichamelijk onderzoek.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen. De Raad zag geen aanleiding om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.