ECLI:NL:CRVB:2006:AW3529
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- A.C.W. Ris - van Huussen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 18 november 2003 zijn beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 4 december 2002 de WAO-uitkering van appellant herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 15-25%, in plaats van de eerder toegekende 80% of meer. Appellant was van mening dat hij medisch meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld en dat de medische advisering niet voldeed aan de zorgvuldigheidsvereisten. Tijdens de zitting op 10 maart 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door E.H.J.A. Olthof.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv niet in strijd was met de zorgvuldigheidsvereisten. De Raad ging in op de grieven van appellant, waaronder de betekenis van het rapport van de externe verzekeringsarts drs. P.J.M. Swerts en de brief van de verzekeringsarts J.J.M. Crijns. De Raad concludeerde dat het rapport van Swerts onvoldoende objectieve medische onderbouwing bood en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv niet gebonden was aan de brief van Crijns.
De Raad benadrukte dat bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid niet alleen medische gronden bepalend zijn, maar dat ook arbeidskundige beoordelingen een rol spelen. De uitspraak van de Raad bevestigt dat de subjectieve verwachtingen van appellant niet voldoende zijn om de beslissing van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep faalt en dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling.