ECLI:NL:CRVB:2006:AW3518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-uitkering en belastbaarheid van appellant
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin zijn aanvraag voor een WAO-uitkering werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 april 2006 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd gekregen, omdat hij na de wachttijd van 52 weken minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar werd hem echter met terugwerkende kracht een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek naar zijn beperkingen niet correct was uitgevoerd en dat de functies die hem waren voorgehouden niet passend waren. Hij verwees naar rapporten van zijn neuroloog en revalidatiearts, waarin werd gesteld dat hij bepaalde functies niet kon uitoefenen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gedingstukken geen basis bieden voor de stelling van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondeugdelijk was. De verzekeringsarts had appellant zelf onderzocht en zowel lichamelijke als psychische beperkingen vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts had de rapporten van de neuroloog en revalidatiearts bestudeerd en kwam tot de conclusie dat de eerdere beoordeling van de belastbaarheid van appellant juist was.
De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende functies had voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellant vielen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht was vastgesteld op 15-25%. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen.