ECLI:NL:CRVB:2006:AW3329
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had de WAO-uitkering van appellant herzien, waarbij zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25-35%. Appellant betwistte deze herziening en voerde aan dat hij medisch meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld, met name vanwege de ziekte van Menière. Tijdens de zitting op 10 maart 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door A.C.M. van de Pol.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de grieven van appellant, die voornamelijk medische aard hadden, niet voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde dat het Uwv de medische gegevens correct had geïnterpreteerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het vastgestelde belastbaarheidspatroon. De Raad merkte op dat appellant in zijn hoger beroep niet had aangetoond dat zijn beperkingen op de datum van het besluit (21 november 2001) niet correct waren beoordeeld. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was en dat het hoger beroep van appellant faalde.
De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris - van Huussen, en werd openbaar uitgesproken op 21 april 2006. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten moest dragen.