ECLI:NL:CRVB:2006:AW2543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag op basis van niet-verzekerd zijn voor de AKW
In deze zaak gaat het om de weigering van kinderbijslag aan appellante, die op 1 april 2003 niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante, die op 5 april 2001 in Botswana met een Nederlander was getrouwd, verbleef sinds 22 januari 2002 in Nederland met haar dochter. Na het verlaten van de echtelijke woning op 24 januari 2003, werd zij opgevangen door een vrouwenopvang en beschikte pas vanaf 12 juni 2003 over zelfstandige woonruimte. De Sociale Verzekeringsbank weigerde haar aanvraag voor kinderbijslag, omdat zij op de peildatum niet als ingezetene werd beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Almelo, die eerder het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de juridische en sociale binding van appellante met Nederland op de peildatum zwak was. Appellante had op dat moment geen economische binding, aangezien zij afhankelijk was van een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap zoals gesteld in de AKW en het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999.
De Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor een andersluidend oordeel en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 maart 2006, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.