ECLI:NL:CRVB:2006:AW2323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/3708 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUBO-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2006 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, een vrouw geboren in 1945 in het voormalige Nederlands-Indië, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen. De aanvraag werd afgewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat eiseres daadwerkelijk was getroffen door oorlogsgeweld, zoals vereist door de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO).

Eiseres had in haar aanvraag onder andere aangevoerd dat zij tijdens de Bersiap-periode getuige was van de moord op haar vader en oom door pemoeda's. De Raad heeft echter vastgesteld dat er geen directe persoonlijke betrokkenheid van eiseres bij deze gebeurtenissen kon worden aangetoond. De Raad heeft de beschikbare gegevens, waaronder informatie uit het NEFIS-archief, bekeken, maar kon niet concluderen dat eiseres aan oorlogsgeweld was blootgesteld zoals de Wet dat vereist.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat een verklaring van een betrokkene niet op zichzelf kan staan, maar moet worden ondersteund door aanvullende gegevens. In dit geval ontbraken die gegevens, en de verklaring van de broer van eiseres, die stelde dat zij beiden aanwezig waren bij de moord op de oom, werd niet als voldoende bewijs beschouwd, mede gezien hun zeer jonge leeftijd ten tijde van de gebeurtenissen. De Raad heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten, zonder termen aanwezig te achten voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/3708 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Indonesië), eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 31 mei 2005, kenmerk JZ/E60/2005, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 januari 2006 (met bijlagen) heeft eiseres zich nader tot de Raad gewend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 februari 2006. Daar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren [in] 1945 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in november 2004 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Eiseres heeft haar aanvraag gebaseerd op gezondheids- klachten die naar haar mening het gevolg zijn van haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
Bij besluit van 28 januari 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster op deze aanvraag afwijzend beslist. Daartoe is overwogen – kort gezegd – dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat eiseres getroffen is geweest door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Als relevante oorlogservaring heeft eiseres naar voren gebracht dat zij tijdens de Bersiap-periode getuige is geweest van het oppakken en vervolgens om het leven brengen door pemoeda’s van haar vader en oom.
Op grond van de voorhanden gegevens heeft ook de Raad niet kunnen vaststellen dat eiseres tijdens de Bersiap-periode heeft blootgestaan aan oorlogsgeweld als bedoeld in de Wet. Uit de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens uit het zogeheten NEFIS-archief komt weliswaar naar voren dat de vader van eisers op 28 oktober 1945 is vermoord en de oom van eiseres – zoals de vertegenwoordiger van verweerster ter zitting nader heeft erkend – eveneens is vermoord, maar niet is gebleken van directe persoonlijke betrokkenheid van eiseres daarbij, zoals door de Wet vereist.
Naar de Raad al meermalen heeft overwogen kan een door een betrokkene gemelde gebeurtenis niet uitsluitend op grond van diens eigen verklaring als voldoende vaststaand worden aangemerkt, maar dient een dergelijke verklaring te worden ondersteund door aanvullende gegevens. Dergelijke gegevens zijn niet verkregen of overgelegd. Het gestelde door de broer van eiseres, [R. R.], tijdens de toelichting op het bezwaar, dat zij beiden aanwezig waren bij het vermoorden van de oom, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen waarbij in aanmerking wordt genomen de zeer jonge leeftijd van de broer
(1 jaar) alsmede van eiseres zelf (enkele weken) ten tijde van de gebeurtenis.
De Raad wil aannemen dat het gemis van haar vader voor eiseres van veel invloed is geweest. Dit gemis kan evenwel niet worden begrepen onder hetgeen artikel 2 van de Wet als calamiteiten aanmerkt.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit derhalve geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) J.P. Schieveen.