ECLI:NL:CRVB:2006:AW2078
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.E.M.J. Hetharie
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank van Roermond, die op 6 januari 2004 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als projectmanager/consultant werkzaam was, had zich op 6 maart 2001 ziek gemeld vanwege beperkingen aan het bewegingsapparaat. Na een hersteldmelding op 4 maart 2002 viel zij op 29 maart 2002 opnieuw uit. Het Uwv weigerde haar op 21 februari 2003 een WAO-uitkering toe te kennen, omdat zij geschikt werd geacht voor haar maatgevende arbeid, maar niet bij haar huidige werkgever vanwege een arbeidsconflict. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar rug- en nekklachten.
In hoger beroep heeft appellante een rapportage van reumatoloog H.A. Cats overgelegd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de eerdere besluiten van de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig waren genomen en dat de arbeidsongeschiktheidschatting op een deugdelijke medische grondslag berustte. De Raad bevestigde dat de geschiktheid voor maatgevende arbeid in beginsel de vooronderstelling rechtvaardigt dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid volgens de WAO, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die deze vooronderstelling aantasten. De Raad concludeerde dat in dit geval geen dergelijke omstandigheden aanwezig waren en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie, op 14 april 2006. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante.