ECLI:NL:CRVB:2006:AW2059

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5724 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en afwijzing WAO-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de afwijzing van haar aanvraag voor een WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellante per 29 juni 2002 correct had ingeschat, op basis van recente informatie van haar behandelend neuroloog en internist. Appellante heeft in hoger beroep grieven van medische aard aangevoerd, waarbij zij verwees naar medisch onderzoek dat in Turkije was verricht. Dit onderzoek zou aantonen dat zij lijdt aan een dubbele hernia, wat volgens haar niet in aanmerking was genomen bij de beoordeling van haar arbeidsvermogen.

Tijdens de zitting op 9 september 2005 heeft de Raad appellante de gelegenheid gegeven om de medische gegevens uit Turkije in te zenden. De bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter concludeerde echter dat deze gegevens geen nieuw licht wierpen op de eerder vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de bezwaarverzekeringsarts de Turkse medische gegevens niet serieus had beoordeeld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante medisch gezien in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie, op 14 april 2006.

Uitspraak

03/5724 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 oktober 2003, reg. nr. 02/1726 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. van der Woude, toentertijd werkzaam bij Bureau Rechtshulp Zutphen, hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 februari 2004 heeft mr. Van der Woude bericht niet langer als gemachtigde voor appellante op te treden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2005. Appellante is in persoon verschenen, vergezeld van haar echtgenoot. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen.
Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft appellante een aantal medische gegevens ingezonden, afkomstig van de haar in Turkije behandeld hebbende medici. Bij brief van 15 november 2005 heeft Uwv een reactie hierop ingezonden van de bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter.
Het onderzoek is ter zitting van 3 maart 2006 voortgezet. Aldaar zijn partijen verschenen als ter zitting van 9 september 2005.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat Uwv bij het op bezwaar genomen besluit van 24 oktober 2002 (het bestreden besluit) het besluit van 5 juli 2002 heeft gehandhaafd. Daarbij is afwijzend beslist op de aanvraag van appellante om haar met ingang van 29 juni 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat Uwv de gezondheidstoestand van appellante per 29 juni 2002 en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen niet onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat Uwv bij zijn oordeelsvorming beschikte over recente informatie van de behandelend neuroloog en internist van appellante. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellante medisch gezien ten tijde hier in geding in staat moest worden geacht de door de arbeidsdeskundige voor haar geselecteerde functies te vervullen.
In hoger beroep heeft appellante uitsluitend grieven van medische aard aangevoerd, daarbij in het bijzonder verwijzend naar in Turkije verricht medisch onderzoek. Daaruit zou blijken dat bij haar sprake is van een dubbele hernia en dat daarmee bij het vaststellen van de medische beperkingen ten onrechte geen rekening is gehouden.
De Raad heeft in het verhandelde ter zitting van 9 september 2005 aanleiding gezien appellante in de gelegenheid te stellen vorenbedoelde medische gegevens uit Turkije in te zenden en Uwv zich hierover te laten uitlaten. Partijen hebben zoals in rubriek I van deze uitspraak al is vermeld hiervan gebruik gemaakt.
Bij rapport van 4 november 2005 is de bezwaarverzekeringsarts De Kanter tot de conclusie gekomen dat deze gegevens geen nieuw licht werpen op het medisch feitencomplex dat de basis was voor de vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante.
De Raad ontleent aan dit rapport geen aanwijzingen dat de bezwaarverzekeringsarts niet serieus deze medische gegevens heeft beoordeeld of deze onjuist heeft geïnterpreteerd.
Mede gelet op het verhandelde op de hoorzitting in de bezwaarfase, waarin van de zijde van appellante is kenbaar gemaakt dat de medische gegevens uit Turkije in overeenstemming zijn met de aan de bezwaarverzekeringsarts al bekend zijnde bevindingen van de haar in Nederland behandelende neuroloog en internist, heeft de Raad geen aanleiding gezien diens hiervoor vermelde conclusie niet te volgen.
Ter zitting heeft appellante gewezen op de inhoud van een tweetal brieven van respectievelijk 9 november 2005 en
17 februari 2006 van de haar behandelend neuroloog H.C. Tjeerdsma. Deze betreffen evenwel haar huidige gezondheidssituatie en dienen in dit geding buiten aanmerking te worden gelaten. Indien appellante meent dat haar gezondheidssituatie na de hier van belang zijnde datum van 29 juni 2002 is verslechterd staat het haar vrij Uwv te verzoeken, met het oog op de vraag of zij op grond daarvan voor WAO-uitkering in aanmerking komt, daarnaar onderzoek te doen.
Aldus komt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.