ECLI:NL:CRVB:2006:AW1808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1831 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • R. Kooper
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en rangtoekenning binnen de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft appellant, teamleider Grensoverschrijdende Criminaliteit (TL GOC) bij de Koninklijke Marechaussee, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had op 19 februari 2004 geoordeeld dat de functiewaardering van appellant, die was vastgesteld op 203 punten, correct was en dat de rang van adjudant-onderofficier terecht was gehandhaafd. Appellant was van mening dat de functiewaardering inconsistent was en dat hij recht had op de rang van luitenant, gezien de totaalscore van zijn functie. Hij verwees naar andere functies binnen de KMar die met een vergelijkbare score wel de rang van luitenant hadden gekregen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 maart 2006 behandeld. Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad concludeerde dat appellant geen concrete bezwaren had tegen de functiebeschrijving of de aan de functie toegekende scores. De Raad oordeelde dat de gedaagde, de Staatssecretaris van Defensie, in redelijkheid de rang van adjudant-onderofficier had kunnen handhaven. De Raad bevestigde dat het beleid van de defensieorganisatie vereist dat de hoogste rang wordt toegekend wanneer de functiewaardering boven het midpoint ligt, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

De Raad oordeelde dat de omstandigheden in dit geval, waaronder de noodzaak voor een evenwichtige opbouw van het personeelsbestand, een dergelijke afwijking rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van consistente functiewaardering en de toepassing van beleid binnen de defensieorganisatie.

Uitspraak

04/1831 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 19 februari 2004, nr. AWB 03/1112 MAWKLA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. S.E.B. Gorsira, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is teamleider Grensoverschrijdende Criminaliteit (TL GOC) bij de Koninklijke Marechaussee (KMar), district [district] te [plaatsnaam]. Aan deze functie is de rang van adjudant-onderofficier verbonden. Bij rekest van
12 februari 2001 heeft appellant verzocht om zijn functie opnieuw te beschrijven en te waarderen. Bij besluit van 1 juli 2002 is appellant meegedeeld dat alle functies van TL GOC gehandhaafd blijven en definitief vastgesteld worden in de rang van adjudant-onderofficier.
1.2. Na daartegen door appellant gemaakt bezwaar heeft gedaagde die beslissing bij het thans bestreden besluit van
11 februari 2003 gehandhaafd. Daarbij is in het bijzonder overwogen dat de niveauscore van 203 punten binnen de zogenoemde rangbracket van adjudant-onderofficier/luitenant valt.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank - kort weergegeven - overwogen dat de waardering van de functie van
TL GOC de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan en dat gedaagde zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in het geval van appellant aanleiding bestond om de functie van TL GOC in de rang van adjudant-onderofficier vast te stellen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat haar niet is gebleken dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
2. Appellant heeft zich met die uitspraak niet kunnen verenigen. In hoger beroep heeft hij zijn standpunt herhaald dat het gebrek aan een vastgesteld beleid ertoe heeft geleid dat gedaagde ten aanzien van de waardering van zijn functie inconsequent en inconsistent te werk is gegaan. Appellant heeft daartoe gewezen op de niveauscore van de functie TL GOC die over de afgelopen jaren een verschil in waardering heeft laten zien van 186 naar 196 naar 203 punten, en op de niveauscore van de - op het niveau van eerste luitenant gehandhaafde - functie van teamleider tactische recherche Schiphol die van 216 naar 203 punten is gegaan. Appellant is van opvatting dat de rechtbank gelet op het ontbreken van beleid de functiewaardering ten onrechte terughoudend heeft getoetst. Voorts heeft appellant zijn opvatting herhaald dat gedaagde hem de rang van luitenant had moeten toekennen reeds vanwege het feit dat de totaalscore van zijn functie boven het rekenkundig midden (midpoint) van de overlap in de rangbracket ligt. Appellant ziet zich in deze opvatting gesteund door het gestelde in punt 3, aanhef en onder b, van de richtlijn voor rangstoekenning en indeling van organieke functies van 5 april 2001 (hierna: richtlijn). Tot slot heeft appellant erop gewezen dat binnen de KMar voor vele andere functies met een totaalscore van 203 wel de rang van luitenant is vastgesteld en dat er nog steeds benoemingen in die rang plaatsvinden.
3. De Raad stelt allereerst vast dat appellant geen grieven heeft aangevoerd tegen de beschrijving van zijn functie noch tegen de aan de aldus beschreven functie toegekende scores op de 14 relevante waarderingsaspecten. Desgevraagd heeft appellant ter zitting bevestigd geen concrete bezwaren te hebben tegen de totale niveauscore van 203 punten. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad dient uit te gaan van de juistheid van de functiebeschrijving en de functiewaardering. Aan de grief van appellant dat de rechtbank de functiewaardering ten onrechte terughoudend heeft getoetst kan daarom worden voorbijgegaan.
4. De Raad ziet zich thans gesteld voor de beantwoording van de vraag of gedaagde bij het bestreden besluit in redelijkheid de functie van appellant in de rang van adjudant-onderofficier heeft kunnen handhaven.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat gedaagde het beleid hanteert dat wanneer het totaal aantal punten van een functiewaardering (ruim) boven het midpoint valt, in beginsel de hoogste van de twee rangen wordt toegekend, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van dat beginsel rechtvaardigen. Dit beleid wordt ook teruggevonden in het gestelde in punt 3, aanhef en onder b, van de richtlijn, waarin is aangegeven dat de bevoegde autoriteit gehouden is de hoogste van de twee rangen aan de functie toe te kennen, indien de rangindicatie twee rangen vermeldt en de niveauscore boven het rekenkundig midden van de overlap in de rangbracket valt. Ingevolge punt 3, aanhef en onder d, is afwijken van die stelregel slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Van een bijzonder geval is volgens de richtlijn - voorzover hier van belang - sprake indien een doeltreffende en doelmatige organisatiestructuur en/of de bestaande hiërarchieke verhoudingen het wenselijk maken dat een andere rang wordt vastgesteld, of het gesloten personeelssysteem en de hiermee gepaard gaande voorwaarden voor het personeelsbeleid het wenselijk maken dat voor een functie of een groep van functies een andere rang wordt vastgesteld.
4.2. Blijkens het bestreden besluit heeft gedaagde zijn beslissing gegrond op het belang dat de defensieorganisatie heeft bij een zekere evenwichtige opbouw van het personeelsbestand in de verschillende rangen (piramidale opbouw). Gedaagde heeft daarbij vooral laten wegen dat bij een ernstig onevenwichtige opbouw in rangen het risico bestaat dat er in een bepaald jaar veel functies met een bepaalde rang vrijkomen waarbij niet goed in de vulling van die functies kan worden voorzien. Voorts heeft hij aangegeven dat in een dergelijke situatie de bevorderingsmogelijkheden naar functies in die bepaalde rang voor militairen in de daaronder gelegen rang onevenredig gering zijn zolang deze rangen nog vervuld zijn.
4.3. Gelet op het onder 4.1. overwogene is de Raad van oordeel dat gedaagde het onderhavige geval op grond van de hierboven weergegeven omstandigheden terecht heeft kunnen aanmerken als bijzonder geval zoals bedoeld in punt 3, aanhef en onder d, van de richtlijn. Hieruit volgt dat gedaagde niet gehouden was om aan de functie TL GOC de rang van luitenant toe te kennen en dat hij voor die functie in redelijkheid de rang van adjudant-onderofficier heeft kunnen handhaven.
4.4. Ook appellants grief dat binnen de KMar voor vele andere functies met een totaalscore van 203 punten wel de rang van luitenant is vastgesteld en er nog steeds benoemingen in die rang plaatsvinden kan hem niet baten, nu hij deze grief op generlei wijze heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Voorzover appellant doelt op de functie van teamleider tactische recherche te Schiphol, moet worden vastgesteld dat de beschrijving van die functie afwijkt van de beschrijving van de functie TL GOC. Reeds hierom kan niet worden gesproken van vergelijkbare gevallen.
5. Uit het voorgaande volgt dat de onder 4. opgeworpen vraag bevestigend moet worden beantwoord en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. R. Kooper en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.