ECLI:NL:CRVB:2006:AW1753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2056 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep inzake WW-uitkering

In deze zaak gaat het om een verzet dat is ingediend door de opposant tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 oktober 2005. In die uitspraak werd het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet-ontvankelijk verklaard. De opposant, die in deze procedure als tegenpartij optreedt, heeft tegen deze niet-ontvankelijkverklaring een verzetschrift ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 30 maart 2006 vastgesteld dat het verzet gegrond is. De Raad oordeelt dat in de eerdere uitspraak ten onrechte geen proceskostenveroordeling is opgenomen, terwijl er wel kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft besloten het verzet gegrond te verklaren en de uitspraak waartegen verzet was gedaan te laten vervallen. Het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Tevens is de Raad van Beroep van mening dat de geopposeerde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, moet worden veroordeeld in de proceskosten van de opposant, die zijn begroot op € 161,-- voor het indienen van het verzetschrift.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2056 WW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van 20 oktober 2005 is het door geopposeerde ingestelde hoger beroep tegen een door de rechtbank Maastricht op 2 april 2004 tussen partijen gegeven uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens opposant is tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
II. MOTIVERING
De uitspraak van 20 oktober 2005 steunt kort samengevat hierop, dat eerst na het verstrijken van de hoger beroepstermijn gebleken is dat het hoger beroep zich richt tegen een andere uitspraak dan die welke bij het pro forma hoger beroep is ingezonden.
Het verzet is uitsluitend gericht tegen het achterwege blijven van een proceskostenveroordeling ten laste van geopposeerde en niet gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van geopposeerde.
De Raad stelt vast dat in voornoemde uitspraak ten onrechte geen proceskosten- veroordeling is opgenomen, terwijl er wel kosten zijn die voor vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55, vijfde lid, onder c, van de Awb gegrond te verklaren. Gelet op artikel 8:55, zevende lid van de Awb vervalt de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De Raad acht tot slot termen aanwezig geopposeerde te veroordelen in de proceskosten van opposant in verzet. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 161,-- voor het indien van een verzetschrift.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond;
Veroordeelt geopposeerde in de proceskosten van opposant in verzet tot een bedrag groot € 161,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.