ECLI:NL:CRVB:2006:AV8550
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans
- mr. R.C. Schoemaker
- mr. G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om gedeeltelijke kwijtschelding van premies door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door W.H.L. Pieters, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 10 februari 2004 het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Het geschil betreft de afwijzing door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van het verzoek van appellante om gedeeltelijke kwijtschelding van verschuldigde premies. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, heeft in zijn verweerschrift gesteld dat appellante niet voldeed aan haar lopende verplichtingen, wat de reden was voor de afwijzing van het verzoek. Tijdens de zitting op 12 januari 2006 is appellante niet verschenen, maar gedaagde heeft zijn standpunt toegelicht.
Gedaagde heeft zijn besluit van 9 mei 2003 gehandhaafd, waarin het primaire besluit van 15 januari 2003 tot afwijzing van het verzoek om kwijtschelding werd bevestigd. Gedaagde stelde dat appellante haar verplichtingen niet nakwam en dat zij wel haar vorderingen aan de Belastingdienst had voldaan. De Raad heeft geoordeeld dat gedaagde de voorwaarde om aan de lopende verplichtingen te voldoen, mocht stellen, en dat de uitleg van gedaagde over wat onder 'lopende verplichtingen' valt, niet onredelijk is.
Appellante heeft geprobeerd aan te tonen dat gedaagde in een vergelijkbaar geval een andere werkgever niet dezelfde voorwaarde had opgelegd, maar de Raad oordeelde dat de overgelegde brief niet voldoende bewijs bood voor haar stelling. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om een proceskostenveroordeling toe te passen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is op 23 maart 2006 openbaar uitgesproken.