ECLI:NL:CRVB:2006:AV8543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Herstel van ziekengeld en geschiktheid voor rugsparend werk na rugklachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in eerste instantie door de rechtbank 's-Hertogenbosch in het ongelijk is gesteld met betrekking tot zijn recht op ziekengeld. Appellant had zich op 17 oktober 2001 ziek gemeld vanwege toegenomen rugklachten, na eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO) te hebben ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 februari 2006, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.J.J.M. Roorda, en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M. van Tijn van het Uwv.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts op 24 januari 2002 had vastgesteld dat appellant in staat was om rugsparende arbeid te verrichten. Dit oordeel werd ondersteund door een orthopedisch chirurg, die ook aangaf dat appellant geschikt was voor dergelijke functies. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van gedaagde, dat appellant met ingang van 1 maart 2002 geen recht meer op ziekengeld toekende, niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. De Raad oordeelde dat appellant niet eerder dan per 6 maart 2002 als hersteld kon worden beschouwd, en dat de hersteldverklaring met terugwerkende kracht niet correct was.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep tegen het bestreden besluit werd gegrond verklaard. De Raad stelde vast dat appellant met ingang van 6 maart 2002 geen recht meer had op ziekengeld, en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1288,- bedroegen, en moest gedaagde het betaalde griffierecht van € 116,- vergoeden.