ECLI:NL:CRVB:2006:AV7855
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum Wajong-uitkering en bijzondere gevallen
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van een Wajong-uitkering voor appellante, die in 2003 een aanvraag indiende. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een eerder besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat de ingangsdatum van de uitkering had vastgesteld op 21 januari 2002. Appellante was van mening dat de uitkering eerder had moeten ingaan, namelijk op de datum van haar aanvraag. De rechtbank Zutphen had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld met bijstand van haar advocaat, mr. A.C. Cornelisse.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 februari 2006, waarbij appellante werd bijgestaan door haar echtgenoot en haar advocaat. Gedaagde was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft vastgesteld dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Wajong de uitkering niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de aanvraagdatum, tenzij er sprake is van bijzondere gevallen. De rechtbank had geoordeeld dat er in dit geval geen bijzonder geval was, en de Centrale Raad heeft dit oordeel onderschreven.
De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. Ch. van Voorst, in aanwezigheid van griffier P. van der Wal, op 29 maart 2006. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante in het verleden al bekend was bij de rechtsvoorgangers van gedaagde met verschillende aanvragen, maar dat er geen bewijs was dat zij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.