ECLI:NL:CRVB:2006:AV7833
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die zich ziek had gemeld na haar zwangerschap en bevalling. Appellante, werkzaam als tandartsassistente, meldde zich op 8 oktober 2001 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten die zij aan haar zwangerschap toeschreef. Na de bevalling op 19 november 2001 bleef zij zich arbeidsongeschikt voelen, met klachten van bekkeninstabiliteit en depressiviteit. Op 24 juli 2002 werd haar meegedeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld, wat zij aanvocht. De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde haar beroep ongegrond op 8 januari 2004, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep behandelde de zaak op 15 februari 2006, waarbij partijen niet verschenen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende aandacht hadden besteed aan de klachten van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet meer als gevolg van de zwangerschap of bevalling kon worden beschouwd. De Raad vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Raad concludeerde dat de psychische klachten van appellante, zoals depressie en angst, niet in oorzakelijk verband stonden met de zwangerschap en bevalling. De bevindingen van de verzekeringsartsen, die de rugklachten en andere symptomen van appellante evalueerden, werden door de Raad onderschreven. De in hoger beroep ingebrachte verklaring van de huisarts bood geen nieuwe inzichten die de zaak in een ander licht zouden plaatsen. De Raad bevestigde derhalve de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond.